Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

garder à l'oeil

  • 1 garder

    vt. ; tenir, conserver ; réserver: GARDÂ (Aillon-J., Aillon-V.273, Aix.017, Albanais.001, Annecy.003, Arvillard.228, Bellecombe-Bauges, Billième, Bogève, Chambéry.025, Chamonix, Compôte-Bauges, Cordon.083, Doucy-Bauges, Giettaz, Marthod, Megève, Montagny-Bozel, Montendry.219, Morzine, Notre-Dame-Be., Peisey, St-Jean-Arvey, St-Pancrace, Ste-Reine.272, Saxel.002, Table, Thônes, Tignes), vardâ (Maurienne), C.1. - E.: Coude.
    A1) garder pour soi, ne pas révéler, ne pas divulguer: gardâ par garder say / seu (001 / 002).
    Fra. Garde-le: gârda yè < garde-le> (002, SAX.92b1), gârda zu (001).
    A2) garder // surveiller (des animaux, des enfants...): gardâ vt. (001,002,083), vèlyî vt. (001), s'vèlyî vpt. (001,083), se gardâ vpt. (002). - E.: Oeil.
    A3) garder // surveiller garder (la maison...): gardâ vt. (001), se gardâ vpt. (002).
    A4) se garder de // éviter de // faire attention à ne pas garder (+ inf.): se gardâ de vp. (001,002).
    B1) expr., elle garde les enfants: leu ti-nh kôshi ouz ifân (St-Martin-Porte.203).
    --C.1-------------------------------------------------------------------------------------------------
    - Ind. prés.: (je) gârdo (001,002,003,025) ; (tu, il) gârde (001,002,017,272) ; (nous) gardin (001,002) ; (vous) gardâ (001,002) ; (ils) gârdon (001), gârdan (002). - Ip.: GÂRDA < garde> (001,002,003,219,228,273). - Ppr.: gardêê (001), gardyan (228).
    -------------------------------------------------------------------------------------------------------

    Dictionnaire Français-Savoyard > garder

  • 2 surveiller

    vt. (le lait sur le feu, les enfants, les vaches...) ; contrôler (un accès): sorvèlyé (Chambéry 025) / -î (Albanais 001c), seurvèlyé (Giettaz), survèlyé (Albertville VAU, Giettaz, Montagny-Bozel) / -î (Tignes) || vèlyé < veiller> (025, Arvillard 228, Hauteville-Savoie, Viviers-Lac) / -î (001b, Cordon) || s(e) vèlyî < guetter> vpt. (001a, Flumet), avèlyé (228) ; GARDÂ < garder> (001).
    Fra. Tu surveilleras le lait: t'tè vèlyré l'lafé < tu te veilleras le lait> (001).
    A1) surveiller, contrôler, tenir à l'oeil: gardâ u jû < garder à l'oeil> (228), teni min (St-Martin-Porte).
    A2) surveiller sans en surveiller donner l'impression // avoir l'air: guinyî vt. (001), R. => Guigner.
    Fra. Il le surveillait bien du coin de l'oeil: é lo guinyive bin du jû < il le guignait bien de l'oeil> (001).

    Dictionnaire Français-Savoyard > surveiller

  • 3 oog

    [algemeen] ook figuurlijk oeil 〈m.; meervoud: yeux〉
    [blik; gezichtskring, ook figuurlijk] (coup <m.> d')oeil regard 〈m.〉
    [sport en spel] point 〈m.〉
    voorbeelden:
    1   de ogen van aardappels les yeux des pommes de terre
         het oog van de naald le chas de l'aiguille
         met andere ogen bekijken voir (qc.) d'un autre oeil
         een blauw oog un oeil au beurre noir
         iemand een blauw oog slaan pocher un oeil à qn.
         (niet zichtbaar) met het blote, ongewapend oog (imperceptible) à l'oeil nu
         het boze oog le mauvais oeil
         bruine ogen hebben avoir les yeux marron
         dat is niet met droge ogen aan te zien zonder tranen on ne peut s'empêcher de pleurer; ongeroerd c'est à faire pleurer les pierres
         figuurlijk met eigen ogen zien voir de ses propres yeux
         een glazen oog un oeil de verre
         grote ogen opzetten ouvrir de grands yeux
         zijn ogen zijn groter dan zijn buik, maag il a les yeux plus grands que le ventre
         iets met lede ogen aanzien voir qc. d'un mauvais oeil
         een lui oog un oeil paresseux
         een open oog voor iets hebben être sensible à qc.
         geen oog dichtdoen ne pas fermer l'oeil
         zijn ogen gebruiken ouvrir l'oeil
         zijn ogen niet geloven, vertrouwen ne pas en croire ses yeux
         ogen hebben van voren en van achteren avoir des yeux derrière la tête
         oog hebben voor avoir l'oeil pour
         zijn ogen in zijn zak hebben avoir les yeux dans sa poche
         alleen oog hebben voor n'avoir d'yeux que pour
         zij maakt haar ogen op elle se fait les yeux
         iemand de ogen openen ouvrir les yeux à qn.
         de ogen openhouden garder les yeux ouverts
         zich de ogen uit het hoofd schamen mourir de honte
         haar ogen schieten vuur ses yeux lancent des éclairs
         de ogen ten hemel slaan lever les yeux au ciel
         figuurlijk de ogen sluiten voor iets fermer les yeux sur qc.
         zijn ogen uitkijken (aan iets) ne pas détacher les yeux (de qc.)
         iemand de ogen uitkrabben arracher les yeux à qn.
         iemand de ogen uitsteken faire mourir qn. d'envie
         iemand de ogen uitsteken met zijn luxe écraser qn. de son luxe
         figuurlijk iemand de ogen verblinden éblouir qn.
         het oog wil ook wat ± le plaisir des yeux compte aussi
         door iemands ogen zien voir par les yeux de qn.
         door het oog van de naald kruipen l'échapper belle
         oog in oog staan met se trouver nez à nez avec
         heb je geen ogen in je hoofd? tu n'as pas les yeux en face des trous?
         iemand recht in de ogen zien, kijken regarder qn. en face
         met de ogen spreken avoir des yeux expressifs
         met de ogen knipperen cligner des yeux
         iemand iets onder vier ogen zeggen dire qc. à qn. entre quatre yeux
         een gesprek onder vier ogen un tête-à-tête
         uit zijn ogen zien opletten ouvrir l'oeil (et le bon); op zijn hoede zijn être sur le qui-vive
         voor iemands ogen sous les yeux (de qn.)
         groen en geel voor de ogen worden être pris de vertige
         het schemert mij voor de ogen j'ai la vue trouble
         zijn ogen aan iets te goed doen repaître ses yeux de qc.
         zijn ogen uit zijn hoofd kijken se repaître de, à la vue de (qc.)
         zijn ogen goed de kost geven ironisch ne pas avoir les yeux dans sa poche; 〈vooral m.b.t. mooie vrouwen〉 se rincer l'oeil
         figuurlijk ogen op steeltjes hebben faire des yeux comme des soucoupes
         spreekwoord oog om oog, tand om tand oeil pour oeil, dent pour dent
    2   met een half oog iets zien entrevoir qc.
         schele, scheve ogen maken, geven faire des jaloux
         iemand met schele ogen aankijken être jaloux de qn.
         het oog over iets laten gaan promener son regard sur qc.
         figuurlijk het oog op iets laten vallen avoir des desseins sur qc.
         zover het oog reikt à perte de vue
         figuurlijk het oog slaan, laten vallen op iemand jeter son dévolu sur qn.
         het oog treffen frapper les yeux
         aan het oog ontsnappen se dérober à la vue
         iets aan het oog onttrekken masquer qc. à la vue
         in het oog houden gadeslaan tenir à l'oeil; niet vergeten ne pas perdre de vue
         in het oog krijgen opmerken apercevoir; begrijpen comprendre
         in het oog lopen se faire remarquer
         in het oog lopend, vallend manifeste
         in het oog springen, vallen sauter aux yeux
         met de ogen verslinden dévorer (qn., qc.) des yeux
         iets (de werkelijkheid) onder ogen zien regarder qc. (les choses) en face
         de dood onder ogen zien envisager la mort
         onder iemands ogen komen se présenter devant qn.
         iets niet onder ogen willen zien se mentir à soi-même
         iets onder ogen hebben avoir qc. sous les yeux
         iemand iets onder het oog brengen op iets wijzen faire observer qc. à qn.; aan het verstand brengen essayer de faire comprendre qc. à qn.
         op het oog à première vue
         zo op het oog à vue d'oeil
         iemand, iets op het oog hebben avoir qn., qc. en vue
         uit het oog raken disparaître (aux yeux)
         iets, iemand uit het oog verliezen perdre qc., qn. de vue
         (ga) uit mijn ogen! hors de ma vue!
         iets voor ogen stellen doen zien représenter qc.; een voorstelling hebben se représenter qc.
         figuurlijk iets voor ogen houden garder qc. à l'esprit
         figuurlijk een doel voor ogen houden poursuivre un but
         figuurlijk iemand voor ogen staan être présent à l'esprit de qn.
         spreekwoord uit het oog, uit het hart loin des yeux, loin du coeur
         spreekwoord het oog van de meester maakt het paard vet l'oeil du maître engraisse le cheval
    3   figuurlijk hoge ogen gooien être bien placé (pour)
         hij wierp, gooide zes ogen il a jeté un six
    ¶   in hun ogen betekent hij niet veel à leurs yeux, il a peu de valeur
         met het oog op en vue de
         met het oog hierop à cet effet
         iemand naar de ogen zien ramper devant qn.

    Deens-Russisch woordenboek > oog

  • 4 tueor

    tŭĕor, ēri, tŭĭtus sum, (tūtus sum)    - dép. tr. [st2]1 [-] avoir sous les yeux, regarder (avec attention, longuement, fixement), considérer, observer. [st2]2 [-] avoir l'oeil à, veiller sur, garder, défendre, protéger, prendre soin de, entretenir, maintenir. [st2]3 [-] pratiquer avec soin, administrer, commander (une aile, le centre d'une armée).    - tueri (= intueri) terribiles oculos: regarder les yeux effrayants.    - tueri ad (adversus) + acc. (tueri ab + abl.): protéger contre.    - ad omnes repentinos casus turrim tueri: protéger la tour contre tous les hasards soudains.    - torva tueri, Virg. En. 6, 467 (torva: adj. neutre pris comme adv.): regarder farouchement, lancer des regards farouches.    - tueri transversa, Virg.: regarder de travers.    - sens passif, tueri: être protégé, être défendu, être maintenu.
    * * *
    tŭĕor, ēri, tŭĭtus sum, (tūtus sum)    - dép. tr. [st2]1 [-] avoir sous les yeux, regarder (avec attention, longuement, fixement), considérer, observer. [st2]2 [-] avoir l'oeil à, veiller sur, garder, défendre, protéger, prendre soin de, entretenir, maintenir. [st2]3 [-] pratiquer avec soin, administrer, commander (une aile, le centre d'une armée).    - tueri (= intueri) terribiles oculos: regarder les yeux effrayants.    - tueri ad (adversus) + acc. (tueri ab + abl.): protéger contre.    - ad omnes repentinos casus turrim tueri: protéger la tour contre tous les hasards soudains.    - torva tueri, Virg. En. 6, 467 (torva: adj. neutre pris comme adv.): regarder farouchement, lancer des regards farouches.    - tueri transversa, Virg.: regarder de travers.    - sens passif, tueri: être protégé, être défendu, être maintenu.
    * * *
        Tueor, tueris, tutus vel tuitus sum, tueri, penul. prod. Cic. Garder, Defendre, Regarder.
    \
        Tuendam habere aedem. Cic. L'avoir en sa garde.
    \
        AEdificia tueri. Varro. Entretenir.
    \
        Amicitias tueri. Cic. Garder, Conserver, Entretenir.
    \
        Fines suos ab excursionibus hostium tueri. Cic. Preserver, Garantir.
    \
        Mediocritatem tueri. Cic. Garder moyen.
    \
        Munus suum tueri. Plancus ad Ciceronem. Continuer tousjours à faire son debvoir.
    \
        Patrocinia tueri. Vatinius ad Ciceronem. Maintenir ceuls qu'on a autresfois defendu.
    \
        Tueri se. Scaeuola. S'entretenir, Se nourrir.

    Dictionarium latinogallicum > tueor

  • 5 oculus

    ŏcŭlus, i, m. [st2]1 [-] oeil (organe de la vue). [st2]2 [-] vue, regard. [st2]3 [-] ce qui cher aux yeux de qqn: perle, trésor, bijou. [st2]4 [-] oeil (faculté de voir). [st2]5 [-] ce qui ressemble à un oeil: tache, moucheture; oeil, bourgeon; oeil (de la queue du paon).    - oculis capi, Cic.: être privé de la vue.    - sub oculis, in oculis, ante oculos (alicujus): sous les yeux (de qqn).    - in oculis ferre (gestare) aliquem, Cic.: chérir qqn, aimer qqn comme la prunelle de ses yeux.    - in oculis esse alicui (alicujus): être cher à qqn.    - ocule mi ! Plaut.: mon trésor!    - oculos imponere, Virg.: enter en écusson.
    * * *
    ŏcŭlus, i, m. [st2]1 [-] oeil (organe de la vue). [st2]2 [-] vue, regard. [st2]3 [-] ce qui cher aux yeux de qqn: perle, trésor, bijou. [st2]4 [-] oeil (faculté de voir). [st2]5 [-] ce qui ressemble à un oeil: tache, moucheture; oeil, bourgeon; oeil (de la queue du paon).    - oculis capi, Cic.: être privé de la vue.    - sub oculis, in oculis, ante oculos (alicujus): sous les yeux (de qqn).    - in oculis ferre (gestare) aliquem, Cic.: chérir qqn, aimer qqn comme la prunelle de ses yeux.    - in oculis esse alicui (alicujus): être cher à qqn.    - ocule mi ! Plaut.: mon trésor!    - oculos imponere, Virg.: enter en écusson.
    * * *
        Oculus, oculi, pen. corr. Oeil.
    \
        Acies oculorum. Ouid. La prunelle de l'oeil.
    \
        Margo oculorum. Stat. Le bord.
    \
        In luce atque in oculis ciuium magnus. Cic. Devant le monde.
    \
        Arguti nimis oculi, quemadmodum animo affecti sumus loquuntur. Cic. Qui jectent beaucoup d'oillades, Trop remuants et fretillants.
    \
        Eruditi. Cic. Qui congnoissent quand une chose est bien faicte ou non.
    \
        Fideles. Horat. Qui voyent bien clair.
    \
        Molles. Ouid. Tendres et faciles à pleurer.
    \
        Inertes. Virgil. Pesants.
    \
        Torui. Ouid. Qui regardent de travers.
    \
        Loquaces. Tibul. Qui parlent par signes.
    \
        Auertere oculos ab aliquo. Ouid. Destourner sa veue d'aucun.
    \
        Vt ego oculis rationem capio. Plaut. Selon, ou A ce que je puis veoir.
    \
        Coniicere oculos in aliquem. Cic. Jecter sa veue ou ses yeulx sur aucun.
    \
        Contemplari intentis oculis. Cic. Regarder fermement.
    \
        Deiicere oculos ab aliqua re. Cic. Destourner sa veue de quelque chose.
    \
        Demisere oculos omnes. Ouid. Touts ont baissé les yeulx.
    \
        Vin'primum hodie facere quo tuo viro oculi doleant? Terent. De quoy ton mari soit marri de veoir.
    \
        Eruitur oculos Gryneus. Ouid. On arrache les yeulx à Gryneus.
    \
        Oculum exculpere. Terent. Pocher l'oeil à quelcun.
    \
        Expilare genis oculos. Ouid. Arracher les yeulx.
    \
        Ferre oculos passim per cuncta. Virgil. Regarder par tout.
    \
        Ferre aliquem in oculis. Cic. Fort aimer aucun.
    \
        Fixi solo oculi. Virg. Fichez en terre, Regardants contre bas.
    \
        Fodere oculos. Seneca. Crever les yeulx.
    \
        In oculis gestare, vel in oculis esse, aut ferre. Terent. Cic. Fort aimer aucun, comme quand on ne se peult saouler de le regarder.
    \
        In oculis habere aliquid. Quintil. Estre attentif à quelque chose, Prendre tousjours garde à icelle.
    \
        Quorum in vultu habitant oculi mei. Cic. De dessus lesquels mes yeulx ne bougent, La contenance desquels guettent ordinairement, et n'en departent mes yeulx.
    \
        Haerere oculis. Virgil. Ne bouger les yeulx de dessus quelque chose.
    \
        Haurire oculis. Virgil. Regarder, Veoir.
    \
        In oculos incurrere dicitur res aliqua. Cic. Quand quelque chose vient devant les yeulx sans qu'on y pense, laquelle on voit envi et contre son gré.
    \
        Intendere oculos. Plin. Iunior. Regarder attentivement, sans cligner les yeulx.
    \
        Obliquo oculo limare commodum alicuius. Horat. Diminuer, ou Regarder par envie, En estre envieux.
    \
        Liquentes imbrem oculi. Stat. Pleurants.
    \
        Natantes oculi in luce. Stat. Clignotants.
    \
        Prosequi oculi abeuntem. Ouid. Conduire de l'oeil, Regarder.
    \
        Spargere oculos. Pers. Regarder ca et là.
    \
        Mollibus est oculis. Ouid. Elle pleure facilement.
    \
        Publicanis in oculis sumus. Cic. Nous sommes fort aimez des, etc.
    \
        Temperare oculis. Curtius. Se garder de pleurer.
    \
        Oculos artificum tenere dicitur res aliqua. Plin. iunior. Quand quelque chose est si bien faicte, qu'elle attire les yeulx des ouvriers à la regarder.
    \
        Oculos tollere. Cic. Lever les yeulx et commencer à s'esjouir.
    \
        Siccis oculis videre aliquid. Horat. Sans pleurer.
    \
        Oculi, dicuntur etiam in arborum surculis vnde germinant. Colum. Les boutons et les rejectons des arbres, et de toutes plantes.
    \
        Imponere oculos. Virgil. Enter en escusson.
    \
        Macularum oculi. Plin. Taches rondes.

    Dictionarium latinogallicum > oculus

  • 6 custodio

    custōdĭo, īre, īvi (ĭi), ītum - tr. -    - impf. sync. custodibant Catul. 64, 319 --- fut. pass. custodibitur, Plaut. Capt. 3, 5, 71. [st1]1 [-] garder, conserver, entretenir, préserver.    - corpus domumque alicujus custodire, Cic. Mil. 67: garder la personne et la maison de qqn.    - poma in melle custodire, Col. 12, 45, 3: conserver des fruits dans du miel.    - se custodire Cic. Nat. 2, 126: être sur ses gardes.    - custodire templum ab Hannibale, Nep. Hann. 9, 4: protéger le temple contre les attaques d'Hannibal.    - memoriā aliquid custodire, Cic. de Or. 1, 127: retenir qqch dans sa mémoire.    - custodire modum ubique, Quint. 4, 2, 35: être toujours dans la mesure.    - custodire quod juraveris Plin. Pan. 65, 2: respecter son serment.    - custodire aliquid litteris, Cic.: consigner qqch par écrit. [st1]2 [-] prendre garde à, observer, être fidèle à, se conformer à; veiller (à ce que).    - custodiendum est ut, Quint. 11, 1, 6: il faut veiller à ce que.    - praeceptum custodire, Col.: se conformer à un précepte. [st1]3 [-] surveiller, guetter, épier, se garder de.    - custodire motus siderum, Petr.: observer le cours des astres.    - custodire sermones alicujus, Tac.: épier les paroles de qqn.    - custodire aliquem, ne quid auferat Cic. Caecil. 51: surveiller qqn, pour l'empêcher de rien dérober.    - multorum te oculi custodient, Cic. Cat. 1, 2, 6: bien des regards te surveilleront. [st1]4 [-] garder pour soi, tenir secret.    - ejus (orationis) custodienda et proferendae arbitrium tuum, Cic. Att. 15: libre à toi de garder par devers toi ce discours ou de le publier. [st1]5 [-] retenir en prison, détenir.    - ducem praedonum custodire, Cic. Verr. 2, 5, 27: retenir en prison le chef des pirates.    - obsidibus imperatis centum hos Aeduis custodiendos tradit, Caes. BG. 6: il exigea cent otages, qu'il donna en garde aux Héduens.    - ventos custodit Eolus, Ov.: Eole tient les vents emprisonnés.
    * * *
    custōdĭo, īre, īvi (ĭi), ītum - tr. -    - impf. sync. custodibant Catul. 64, 319 --- fut. pass. custodibitur, Plaut. Capt. 3, 5, 71. [st1]1 [-] garder, conserver, entretenir, préserver.    - corpus domumque alicujus custodire, Cic. Mil. 67: garder la personne et la maison de qqn.    - poma in melle custodire, Col. 12, 45, 3: conserver des fruits dans du miel.    - se custodire Cic. Nat. 2, 126: être sur ses gardes.    - custodire templum ab Hannibale, Nep. Hann. 9, 4: protéger le temple contre les attaques d'Hannibal.    - memoriā aliquid custodire, Cic. de Or. 1, 127: retenir qqch dans sa mémoire.    - custodire modum ubique, Quint. 4, 2, 35: être toujours dans la mesure.    - custodire quod juraveris Plin. Pan. 65, 2: respecter son serment.    - custodire aliquid litteris, Cic.: consigner qqch par écrit. [st1]2 [-] prendre garde à, observer, être fidèle à, se conformer à; veiller (à ce que).    - custodiendum est ut, Quint. 11, 1, 6: il faut veiller à ce que.    - praeceptum custodire, Col.: se conformer à un précepte. [st1]3 [-] surveiller, guetter, épier, se garder de.    - custodire motus siderum, Petr.: observer le cours des astres.    - custodire sermones alicujus, Tac.: épier les paroles de qqn.    - custodire aliquem, ne quid auferat Cic. Caecil. 51: surveiller qqn, pour l'empêcher de rien dérober.    - multorum te oculi custodient, Cic. Cat. 1, 2, 6: bien des regards te surveilleront. [st1]4 [-] garder pour soi, tenir secret.    - ejus (orationis) custodienda et proferendae arbitrium tuum, Cic. Att. 15: libre à toi de garder par devers toi ce discours ou de le publier. [st1]5 [-] retenir en prison, détenir.    - ducem praedonum custodire, Cic. Verr. 2, 5, 27: retenir en prison le chef des pirates.    - obsidibus imperatis centum hos Aeduis custodiendos tradit, Caes. BG. 6: il exigea cent otages, qu'il donna en garde aux Héduens.    - ventos custodit Eolus, Ov.: Eole tient les vents emprisonnés.
    * * *
        Custodio, custodis, pen. prod. custodiui, custoditum, custodire. Plin. Garder.
    \
        Custodire se. Cic. Se contregarder.
    \
        Ab iniuria aliquem custodire. Quint. Garder et preserver, etc.
    \
        Breuitatem custodire. Plin. iunior. Garder brieveté.
    \
        Discrimina ordinum custodire. Plin. iunior. Avoir esgard à la difference des estats, Observer.
    \
        Ex his quas memoria hominum custodit. Plin. iunior. De quoy la memoire des hommes ha souvenance.
    \
        Modum custodire. Plin. Garder mesure.
    \
        Morem. Plin. Garder la coustume.
    \
        Nomen loci custodit haec herba. Plin. Retient le nom du lieu.
    \
        Parsimoniam custodire. Gell. Parsimonia apud veteres Romanos, legum complurium sanctionibus custodita est. Sobrieté en manger a esté observee, entretenue, et gardee, etc.
    \
        Literis custodire quae a summis oratoribus de eloquentia diuinitus dicta sunt. Cic. Coucher par escript et garder par le benefice de l'escripture la memoire des choses, etc.
    \
        Custodire, pro obseruare. Colum. Custodiendum est, vt quamminime ad eum locum mulier admittatur. Il fault prendre garde de nullement, etc.
    \
        Custodiemus, vt a praedictis locis semina legamus. Colum. Nous prendrons garde de cueillir les semences és lieux et endroicts susdicts.
    \
        Oculi et aures omnium te speculantur et custodiunt. Cic. Plusieurs yeulx et oreilles te guettent et espient pour veoir ce que tu feras.
    \
        Oculis ciuitatis et amicorum fidelitate custodiri. Cic. Quand tous les citoyens de la ville prennent garde, et tiennent l'oeil à la conservation et seureté d'aucun.

    Dictionarium latinogallicum > custodio

  • 7 habeo

    hăbĕo, ēre, bŭi, bĭtum    - tr. qqf. intr. -    - haben = habesne, Plaut. Ps. 1163; Trin. 89,- 964; Truc. 680 --- arch. habessit = habuerit, Cic. Leg. 2, 19 --- inf. passif haberier, Plaut. Mil. 2, 6, 111.    - voir l'article habeo de Gaffiot. [st1]1 [-] avoir, posséder, garder, tenir; être maître de, tenir, contenir, retenir, renfermer.    - habere fundum, Cic.: posséder un domaine.    - habere sibi hereditatem, Cic.: garder pour soi un héritage.    - habere aliquem collegam: avoir qqn pour collègue.    - (animus) habet cuncta neque ipse habetur, Sall.: (l'esprit) est maître de tout et lui-même n'a pas de maître.    - habeo, non habeor a Laide, Cic. Fam. 9, 26, 2: je suis le maître et non l'esclave de Laïs.    - jaculum quod manibus habemus, Ov.: le javelot que nous tenons à la main.    - nihil epistula habebat, Cic.: la lettre ne renfermait rien.    - fere totius ulterioris Hispaniae regio difficilem habet oppugnationem, Caes.: presque toute l'Espagne ultérieure présente une attaque difficile.    - opinio manebat eum cum rege habere societatem, Nep.: on persistait à croire qu'il s'entendait bien avec le roi. - intr. - habere in Bruttiis, Cic.: avoir des propriétés dans le Bruttium.    - habet idem in nummis, habet idem in urbanis praediis, Cic. Verr. 2, 3: il a de l'argent dans ses coffres, il a des maisons.    - non habentes, Lact.: les indigents.    - avec un adjectif ou un nom attribut.    - aliquem sollicitum habere: [tenir qqn inquiet] = tenir qqn dans l'inquiétude.    - mare infestum habere, Cic.: [tenir la mer infestée] = infester la mer.    - obvium habere aliquem, Quint.: [avoir qqn en face, sur la route] rencontrer qqn.    - Matonem et Pollionem inimicos habet Fadius, Cic. Fam. 9: Fadius a Maton et Pollion comme ennemis.    - praeposteros habes tabellarios, Cic. Fam. 15: tu as des messagers qui agissent en dépit du bon sens.    - aliquem collegam habere: avoir qqn comme collègue.    - avec un participe c. attribut.    - aciem instructam habere: tenir l'armée rangée en bataille.    - aliquid cogitat et habet navem paratam, Cic. Fam. 9: il a quelque chose en tête et il a préparé un bateau.    - regis salutem a senatu commendatam habebam, Cic.: j'avais du sénat la recommandation de sauver le roi.    - aliquid cognitum (compertum, exploratum) habeo: je tiens qqch pour connu (assuré, certain).    - aliquid perspectum habeo: je connais qqch à fond.    - perfidiam Aeduorum perspectam habebat, Caes. BG. 7: il voyait bien la perfidie des Eduens.    - Clodi animum perspectum habeo, cognitum, judicatum, Cic.: quant au caractère de Clodius, je l'ai sondé, étudié, jugé.    - de Caesare satis dictum habebo, Cic. Phil. 5: j'en aurai assez dit sur César.    - domitas habere libidines, Cic. de Or. 1, 43, 194: tenir les passions sous le joug.    - vectigalia redempta habere, Caes. BG. 1: avoir pris à ferme les impôts indirects.    - neque ea res falsum (part. passé passif) me habuit: et cela ne m'a pas trompé.    - habuit plebem in clientelas principum descriptam, Cic. Rep. 2: (Romulus) a voulu que la plèbe fût rangée dans la clientèle des hommes de haut rang.    - avec un adj. verbal.    - nihil excusandum habes, Tac.: tu n'as aucune excuse à donner.    - sua voce respondendum habere, Tac.: avoir à répondre de vive voix.    - enitendum habemus ut... Plin. Ep. 1: nous devons travailler à...    - hoc habet: - [abcl]a - [il a ce coup] = il est touché (en parl. d'un gladiateur). - [abcl]b - il est pris (en parl. d'un amoureux). - [abcl]c - Plaut. ça va bien (le coup a porté).    - hoc habet: repperi qui senem ducerem, Plaut. Most.: c'est gagné: j'ai trouvé comment faire marcher ce vieillard. [st1]2 [-] avoir en soi, avoir sur soi, porter (un vêtement...).    - habere coronam in capite: porter une couronne sur la tête.    - habere anulum in digito, Ter.: porter un anneau au doigt.    - vestis bona quaerit haberi, Ov. Am. 1: un beau vêtement demande à être porté. [st1]3 [-] avoir pour conséquence, comporter, occasionner.    - hoc nihil utilitatis habet: cela n'offre rien d'utile.    - pons magnum circuitum habebat, Caes.: le pont occasionnait un long détour. [st1]4 [-] susciter (un sentiment), être l'objet de, éprouver, ressentir, supporter, endurer, subir.    - laetitiam (timorem) habere: susciter la joie (la peur).    - multi injurias gravius aequo habuere, Sall. C.: beaucoup ressentent les injustices plus vivement qu'il ne faudrait.    - invidiam habere: être l'objet de l'envie.    - suspicionem habere, Nep.: être soupçonné.    - quae in praesens Tiberius civiliter habuit, Tac. An. 4: pour le moment, Tibère supporta cela en bon citoyen.    - non tantum maleficium impune habendum, Tac. An. 3: on ne doit pas laisser impuni un tel forfait.    - nec ita aegre habuit filium id pro parente ausum, Liv. 7: il ne sut pas mauvais gré au fils de ce qu'il avait osé pour son père. [st1]5 [-] entrer en possession de, prendre, garder.    - habere aliquid sibi (secum): prendre qqch pour soi.    - formule de divorce - res tuas tibi habeas (habe, habeto): garde pour toi ce qui t'appartient (reprends ton bien).    - mimulam suam suas res sibi habere jussit, Cic. Phil. 2: il ordonna à sa comédienne de reprendre ses effets (= de s'en aller).    - res tuas habe: - [abcl]a - reprends ton bien (garde ce qui te revient). - [abcl]b - va-t-en, déloge.    - haec tu tecum habeto, Cic.: garde cela pour toi (= sois discret). [st1]6 [-] tenir (une région...), occuper, gouverner, administrer, gérer.    - rem publicam habere: administrer les affaires publiques.    - Siciliam et Sardiniam per legatos habuit, Flor.: il fit administrer la Sicile par des gouverneurs.    - urbem Romanam a principio reges habuere, Tac. An. 1: la ville de Rome fut d'abord gouvernée par des rois.    - Hispaniae tribus (legionibus) habebantur, Tac. An. 4: L'Espagne était occupée par trois légions. [st1]7 [-] avoir dans son esprit, savoir, avoir à, pouvoir.    - habes consilia nostra, Cic. Att. 5: tu connais mes intentions.    - obscura est historia Romana, siquidem istius regis matrem habemus, ignoramus patrem, Cic. Rep. 2: l'histoire romaine est obscure: s'il est vrai que nous connaissons la mère de ce roi (Ancus), nous ne savons pas qui était son père.    - sic habeto: sache-le bien.    - habes rationem mei consilii, Cic. Fam. 9, 2, 4: tu sais la raison de ma conduite.    - de Dolabella, si quid habes novi, facies me certiorem, Cic.: à propos de Dolabella, si tu sais quelque chose de nouveau, tiens-moi au courant.    - habes de Vatinio, Cic. Fam. 1: voilà pour ce qui concerne Vatinius.    - habere + inf.: avoir à, pouvoir.    - cf. gr. οὐδὲν ἀντειπεῖν ἔχω: je n'ai rien à répondre.    - habeo etiam dicere quem de ponte in Tiberim dejecerit, Cic. Am.: je peux même citer un homme qu'il a précipité du haut du pont dans le Tibre.    - haec fere dicere habui de natura deorum, Cic. Nat. 3: voilà à peu près ce que j'avais à dire sur la nature des dieux.    - de re publica nihil habeo ad te scribere, Cic. Att. 2, 22, 6: je n'ai rien à te dire de la république.    - habere + inter. indir.: savoir.    - de quibus habeo ipse quid sentiam, Cic. Nat. 3: je sais ce que je dois penser d'eux.    - nihil habeo quid dicam: je ne sais que dire.    - nihil habeo quod dicam: je n'ai rien à dire.    - quo me conjectura ducat habeo, Cic. Fam. 9, 2, 4: je sais où me conduit ma conjecture.    - quod exspectem istinc magis habeo quam quod ipse scribam, Cic. Att. 3, 10: j'ai plus de nouvelles à attendre de toi, là-bas, que moi, je n'en ai à t'écrire. [st1]8 [-] traiter (qqn), se conduire envers, tenir pour, regarder comme.    - aliquem bene (male) habere: traiter bien (mal) qqn.    - uti me habueris, Plaut.: comme tu m'auras traité.    - eos habere necessarios: les traiter en amis intimes, les considérer comme des amis intimes.    - satin' habes, si feminarum nulla'st quam aeque diligam? Plaut. Amph.: [ne considères-tu pas comme assez...] ne te suffit-il pas que tu sois pour moi la plus chère des femmes?    - id quidem nostris moribus nefas habetur, Nep.: ce (genre d'union), selon nos moeurs, est considéré comme abominable.    - aliquem pro amico (pro hoste) habere: regarder qqn comme ami (comme ennemi).    - habere pro certo: tenir pour certain.    - incognita habere pro cognitis, Cic. Off. 1, 18: tenir pour connu l'inconnu.    - habere aliquem amici loco (in amici loco, in amici numero ou amici numero): traiter qqn comme un ami.    - habere aliquid pro nihilo: ne faire aucun cas de qqch.    - avec un gén. de prix.    - habere aliquid magni: faire grand cas de qqch.    - non habeo nauci aliquem, Cic.: je ne fais aucun cas de qqn.    - habitus magnae auctoritatis, Caes.: considéré comme un homme de grande considération.    - avec datif.    - eam rem habere religioni, Cic.: se faire un scrupule de cela.    - aliquem ludibrio habere: se moquer de qqn.    - virtutem ludibrio habere: se moquer de la vertu, tourner la vertu en dérision.    - aliquid honori habere: s'honorer de qqch, considérer qqch comme un titre d'honneur.    - habere rem publicam quaestui: trafiquer de la chose publique.    - au passif être regardé comme, passer pour.    - militibus habebatur fortissimus (compl. d'agent au dat. après habeor): il était regardé comme très brave par les soldats.    - omnes et dicuntur et habentur tyranni qui... Nep.: on les appelle tyrans et ils passent pour tels tous ceux qui...    - ea spolia opima habentur, quae... Liv.: ces dépouilles passent pour opimes, qui... [st1]9 - tr. et intr. - tenir (un lieu), détenir, occuper, habiter, demeurer.    - hanc habeo sedem, Ov.: j'habite cette demeure.    - in delubro habere, Varr.: habiter dans un temple.    - qui Syracusis habet, Plaut.: qui habite à Syracuse.    - quis istic habet? Plaut. Bacch.: qui demeure là? [st1]10 [-] passer (le temps...).    - in obscuro vitam habere: passer sa vie dans l'obscurité.    - habere aetatem procul a republica, Sall. C. 4, 1: passer sa vie loin de la république. [st1]11 [-] faire, exécuter; tenir (une assemblée), convoquer.    - habere supplicationes: faire des prières publiques.    - habere delectum: procéder à une levée de troupes.    - habere delectum + gén.: faire un choix entre.    - habere contionem: tenir une assemblée, prononcer une harangue.    - habere senatum: tenir la séance du sénat.    - habere comitia: tenir (présider) les comices.    - habere orationem: prononcer un discours.    - verba habere: tenir des propos, prononcer des paroles. [st1]12 [-] soigner, entretenir.    - qui cultus habendo sit pecori, hinc canere incipiam, Virg. G. 1: quelle sollicitude il faut apporter au troupeau que l'on doit soigner, voilà ce que maintenant je vais chanter. [st1]13 [-] se trouver, être dans tel ou tel état.    - (se) habere: se trouver, être.    - graviter se habere, Cic.: être gravement malade.    - ego me bene habeo: moi, je vais bien (je me porte bien).    - bene habet: tout va bien, c'est bon, c'est bien.    - sic (ita) res habet: il en est ainsi (voilà où en sont les choses).    - cf. gr. οὕτως ἔχει [s.-ent. τὰ πράγματα]: il en est ainsi.    - sic habemus, Cic.: voilà dans quelles situation nous nous trouvons.    - male se res habet, Cic.: les choses vont mal.    - Tullia recte valet; Terentia minus belle habuit, Dolab. ap. Cic. Fam. 9: Tullia va bien; Térentia s'est moins bien portée.    - sic profecto se res habet ut: les choses vont de telle façon que.
    * * *
    hăbĕo, ēre, bŭi, bĭtum    - tr. qqf. intr. -    - haben = habesne, Plaut. Ps. 1163; Trin. 89,- 964; Truc. 680 --- arch. habessit = habuerit, Cic. Leg. 2, 19 --- inf. passif haberier, Plaut. Mil. 2, 6, 111.    - voir l'article habeo de Gaffiot. [st1]1 [-] avoir, posséder, garder, tenir; être maître de, tenir, contenir, retenir, renfermer.    - habere fundum, Cic.: posséder un domaine.    - habere sibi hereditatem, Cic.: garder pour soi un héritage.    - habere aliquem collegam: avoir qqn pour collègue.    - (animus) habet cuncta neque ipse habetur, Sall.: (l'esprit) est maître de tout et lui-même n'a pas de maître.    - habeo, non habeor a Laide, Cic. Fam. 9, 26, 2: je suis le maître et non l'esclave de Laïs.    - jaculum quod manibus habemus, Ov.: le javelot que nous tenons à la main.    - nihil epistula habebat, Cic.: la lettre ne renfermait rien.    - fere totius ulterioris Hispaniae regio difficilem habet oppugnationem, Caes.: presque toute l'Espagne ultérieure présente une attaque difficile.    - opinio manebat eum cum rege habere societatem, Nep.: on persistait à croire qu'il s'entendait bien avec le roi. - intr. - habere in Bruttiis, Cic.: avoir des propriétés dans le Bruttium.    - habet idem in nummis, habet idem in urbanis praediis, Cic. Verr. 2, 3: il a de l'argent dans ses coffres, il a des maisons.    - non habentes, Lact.: les indigents.    - avec un adjectif ou un nom attribut.    - aliquem sollicitum habere: [tenir qqn inquiet] = tenir qqn dans l'inquiétude.    - mare infestum habere, Cic.: [tenir la mer infestée] = infester la mer.    - obvium habere aliquem, Quint.: [avoir qqn en face, sur la route] rencontrer qqn.    - Matonem et Pollionem inimicos habet Fadius, Cic. Fam. 9: Fadius a Maton et Pollion comme ennemis.    - praeposteros habes tabellarios, Cic. Fam. 15: tu as des messagers qui agissent en dépit du bon sens.    - aliquem collegam habere: avoir qqn comme collègue.    - avec un participe c. attribut.    - aciem instructam habere: tenir l'armée rangée en bataille.    - aliquid cogitat et habet navem paratam, Cic. Fam. 9: il a quelque chose en tête et il a préparé un bateau.    - regis salutem a senatu commendatam habebam, Cic.: j'avais du sénat la recommandation de sauver le roi.    - aliquid cognitum (compertum, exploratum) habeo: je tiens qqch pour connu (assuré, certain).    - aliquid perspectum habeo: je connais qqch à fond.    - perfidiam Aeduorum perspectam habebat, Caes. BG. 7: il voyait bien la perfidie des Eduens.    - Clodi animum perspectum habeo, cognitum, judicatum, Cic.: quant au caractère de Clodius, je l'ai sondé, étudié, jugé.    - de Caesare satis dictum habebo, Cic. Phil. 5: j'en aurai assez dit sur César.    - domitas habere libidines, Cic. de Or. 1, 43, 194: tenir les passions sous le joug.    - vectigalia redempta habere, Caes. BG. 1: avoir pris à ferme les impôts indirects.    - neque ea res falsum (part. passé passif) me habuit: et cela ne m'a pas trompé.    - habuit plebem in clientelas principum descriptam, Cic. Rep. 2: (Romulus) a voulu que la plèbe fût rangée dans la clientèle des hommes de haut rang.    - avec un adj. verbal.    - nihil excusandum habes, Tac.: tu n'as aucune excuse à donner.    - sua voce respondendum habere, Tac.: avoir à répondre de vive voix.    - enitendum habemus ut... Plin. Ep. 1: nous devons travailler à...    - hoc habet: - [abcl]a - [il a ce coup] = il est touché (en parl. d'un gladiateur). - [abcl]b - il est pris (en parl. d'un amoureux). - [abcl]c - Plaut. ça va bien (le coup a porté).    - hoc habet: repperi qui senem ducerem, Plaut. Most.: c'est gagné: j'ai trouvé comment faire marcher ce vieillard. [st1]2 [-] avoir en soi, avoir sur soi, porter (un vêtement...).    - habere coronam in capite: porter une couronne sur la tête.    - habere anulum in digito, Ter.: porter un anneau au doigt.    - vestis bona quaerit haberi, Ov. Am. 1: un beau vêtement demande à être porté. [st1]3 [-] avoir pour conséquence, comporter, occasionner.    - hoc nihil utilitatis habet: cela n'offre rien d'utile.    - pons magnum circuitum habebat, Caes.: le pont occasionnait un long détour. [st1]4 [-] susciter (un sentiment), être l'objet de, éprouver, ressentir, supporter, endurer, subir.    - laetitiam (timorem) habere: susciter la joie (la peur).    - multi injurias gravius aequo habuere, Sall. C.: beaucoup ressentent les injustices plus vivement qu'il ne faudrait.    - invidiam habere: être l'objet de l'envie.    - suspicionem habere, Nep.: être soupçonné.    - quae in praesens Tiberius civiliter habuit, Tac. An. 4: pour le moment, Tibère supporta cela en bon citoyen.    - non tantum maleficium impune habendum, Tac. An. 3: on ne doit pas laisser impuni un tel forfait.    - nec ita aegre habuit filium id pro parente ausum, Liv. 7: il ne sut pas mauvais gré au fils de ce qu'il avait osé pour son père. [st1]5 [-] entrer en possession de, prendre, garder.    - habere aliquid sibi (secum): prendre qqch pour soi.    - formule de divorce - res tuas tibi habeas (habe, habeto): garde pour toi ce qui t'appartient (reprends ton bien).    - mimulam suam suas res sibi habere jussit, Cic. Phil. 2: il ordonna à sa comédienne de reprendre ses effets (= de s'en aller).    - res tuas habe: - [abcl]a - reprends ton bien (garde ce qui te revient). - [abcl]b - va-t-en, déloge.    - haec tu tecum habeto, Cic.: garde cela pour toi (= sois discret). [st1]6 [-] tenir (une région...), occuper, gouverner, administrer, gérer.    - rem publicam habere: administrer les affaires publiques.    - Siciliam et Sardiniam per legatos habuit, Flor.: il fit administrer la Sicile par des gouverneurs.    - urbem Romanam a principio reges habuere, Tac. An. 1: la ville de Rome fut d'abord gouvernée par des rois.    - Hispaniae tribus (legionibus) habebantur, Tac. An. 4: L'Espagne était occupée par trois légions. [st1]7 [-] avoir dans son esprit, savoir, avoir à, pouvoir.    - habes consilia nostra, Cic. Att. 5: tu connais mes intentions.    - obscura est historia Romana, siquidem istius regis matrem habemus, ignoramus patrem, Cic. Rep. 2: l'histoire romaine est obscure: s'il est vrai que nous connaissons la mère de ce roi (Ancus), nous ne savons pas qui était son père.    - sic habeto: sache-le bien.    - habes rationem mei consilii, Cic. Fam. 9, 2, 4: tu sais la raison de ma conduite.    - de Dolabella, si quid habes novi, facies me certiorem, Cic.: à propos de Dolabella, si tu sais quelque chose de nouveau, tiens-moi au courant.    - habes de Vatinio, Cic. Fam. 1: voilà pour ce qui concerne Vatinius.    - habere + inf.: avoir à, pouvoir.    - cf. gr. οὐδὲν ἀντειπεῖν ἔχω: je n'ai rien à répondre.    - habeo etiam dicere quem de ponte in Tiberim dejecerit, Cic. Am.: je peux même citer un homme qu'il a précipité du haut du pont dans le Tibre.    - haec fere dicere habui de natura deorum, Cic. Nat. 3: voilà à peu près ce que j'avais à dire sur la nature des dieux.    - de re publica nihil habeo ad te scribere, Cic. Att. 2, 22, 6: je n'ai rien à te dire de la république.    - habere + inter. indir.: savoir.    - de quibus habeo ipse quid sentiam, Cic. Nat. 3: je sais ce que je dois penser d'eux.    - nihil habeo quid dicam: je ne sais que dire.    - nihil habeo quod dicam: je n'ai rien à dire.    - quo me conjectura ducat habeo, Cic. Fam. 9, 2, 4: je sais où me conduit ma conjecture.    - quod exspectem istinc magis habeo quam quod ipse scribam, Cic. Att. 3, 10: j'ai plus de nouvelles à attendre de toi, là-bas, que moi, je n'en ai à t'écrire. [st1]8 [-] traiter (qqn), se conduire envers, tenir pour, regarder comme.    - aliquem bene (male) habere: traiter bien (mal) qqn.    - uti me habueris, Plaut.: comme tu m'auras traité.    - eos habere necessarios: les traiter en amis intimes, les considérer comme des amis intimes.    - satin' habes, si feminarum nulla'st quam aeque diligam? Plaut. Amph.: [ne considères-tu pas comme assez...] ne te suffit-il pas que tu sois pour moi la plus chère des femmes?    - id quidem nostris moribus nefas habetur, Nep.: ce (genre d'union), selon nos moeurs, est considéré comme abominable.    - aliquem pro amico (pro hoste) habere: regarder qqn comme ami (comme ennemi).    - habere pro certo: tenir pour certain.    - incognita habere pro cognitis, Cic. Off. 1, 18: tenir pour connu l'inconnu.    - habere aliquem amici loco (in amici loco, in amici numero ou amici numero): traiter qqn comme un ami.    - habere aliquid pro nihilo: ne faire aucun cas de qqch.    - avec un gén. de prix.    - habere aliquid magni: faire grand cas de qqch.    - non habeo nauci aliquem, Cic.: je ne fais aucun cas de qqn.    - habitus magnae auctoritatis, Caes.: considéré comme un homme de grande considération.    - avec datif.    - eam rem habere religioni, Cic.: se faire un scrupule de cela.    - aliquem ludibrio habere: se moquer de qqn.    - virtutem ludibrio habere: se moquer de la vertu, tourner la vertu en dérision.    - aliquid honori habere: s'honorer de qqch, considérer qqch comme un titre d'honneur.    - habere rem publicam quaestui: trafiquer de la chose publique.    - au passif être regardé comme, passer pour.    - militibus habebatur fortissimus (compl. d'agent au dat. après habeor): il était regardé comme très brave par les soldats.    - omnes et dicuntur et habentur tyranni qui... Nep.: on les appelle tyrans et ils passent pour tels tous ceux qui...    - ea spolia opima habentur, quae... Liv.: ces dépouilles passent pour opimes, qui... [st1]9 - tr. et intr. - tenir (un lieu), détenir, occuper, habiter, demeurer.    - hanc habeo sedem, Ov.: j'habite cette demeure.    - in delubro habere, Varr.: habiter dans un temple.    - qui Syracusis habet, Plaut.: qui habite à Syracuse.    - quis istic habet? Plaut. Bacch.: qui demeure là? [st1]10 [-] passer (le temps...).    - in obscuro vitam habere: passer sa vie dans l'obscurité.    - habere aetatem procul a republica, Sall. C. 4, 1: passer sa vie loin de la république. [st1]11 [-] faire, exécuter; tenir (une assemblée), convoquer.    - habere supplicationes: faire des prières publiques.    - habere delectum: procéder à une levée de troupes.    - habere delectum + gén.: faire un choix entre.    - habere contionem: tenir une assemblée, prononcer une harangue.    - habere senatum: tenir la séance du sénat.    - habere comitia: tenir (présider) les comices.    - habere orationem: prononcer un discours.    - verba habere: tenir des propos, prononcer des paroles. [st1]12 [-] soigner, entretenir.    - qui cultus habendo sit pecori, hinc canere incipiam, Virg. G. 1: quelle sollicitude il faut apporter au troupeau que l'on doit soigner, voilà ce que maintenant je vais chanter. [st1]13 [-] se trouver, être dans tel ou tel état.    - (se) habere: se trouver, être.    - graviter se habere, Cic.: être gravement malade.    - ego me bene habeo: moi, je vais bien (je me porte bien).    - bene habet: tout va bien, c'est bon, c'est bien.    - sic (ita) res habet: il en est ainsi (voilà où en sont les choses).    - cf. gr. οὕτως ἔχει [s.-ent. τὰ πράγματα]: il en est ainsi.    - sic habemus, Cic.: voilà dans quelles situation nous nous trouvons.    - male se res habet, Cic.: les choses vont mal.    - Tullia recte valet; Terentia minus belle habuit, Dolab. ap. Cic. Fam. 9: Tullia va bien; Térentia s'est moins bien portée.    - sic profecto se res habet ut: les choses vont de telle façon que.
    * * *
        Habeo, habes, habui, habitum, pen. cor. habere. Plau. Avoir.
    \
        Habere. Plaut. Traicter.
    \
        Is vti tu me hic habueris, perinde illum illic curauerit. Plaut. Ainsi que tu me traicteras, Ainsi que tu me feras.
    \
        Nunquam secus habui illam, ac si ex me esset nata. Terent. Jamais je ne la traictay autrement, que si elle eust esté ma fille.
    \
        - semper parce ac duriter Se habere. Terent. Vivre chichement.
    \
        Nimium te habui delicatam. Plaut. Je t'ay traictee trop delicatement.
    \
        AEgre habere. Liu. Estre marri.
    \
        Habet illum arcte, contenteque. Plaut. Elle le tient de court, En subjection.
    \
        Quae res eos magno diuturnoque bello inter se habuit. Sallust. Les entreteint en guerre.
    \
        Habet eos somnus. Ouid. Ils dorment.
    \
        Antiqui tales aegros in tenebris habebant. Celsus. Les tenoyent en lieux obscurs.
    \
        Habere aliquem in luce, vel lumine. Cels. Le tenir en lieu cler et au jour.
    \
        Habere. Habiter Demourer.
    \
        Qui mortales in initio Africam habuerint. Sallust. Ont habité en Afrique au commencement.
    \
        Habet se erga aedem. Plaut. Elle demeure, etc.
    \
        - meretrix Quae hic habet. Plaut. Qui demeure ci.
    \
        De Rep. nihil habeo ad te scribere. Cic. Je n'ay rien que je te puisse escrire.
    \
        Habere, Reputer, Estimer. Quintil. An habendum sit adulterium in lupanari.
    \
        Haec habui de amicitia quae dicerem. Ci. Voila ce que je scavoye pour vous dire, touchant le faict d'amitié.
    \
        Sicuti pleraque mortalium habentur. Sallust. Comme la plus part des choses mortelles se conduisent, ou comme advient le plus souvent aux choses humaines, ou és choses de ce monde.
    \
        Quid habeo aliud deos immortales precari, quam vt, etc. Sueton. Quelle autre requeste ay je à faire à Dieu, Qu'ay je autre chose à prier à Dieu, Que doy je autre chose prier à Dieu, sinon que, etc.
    \
        Audire habeo quid hic sentiat. Cic. J'ay à ouir.
    \
        Quum deponendum haberet. Pli. Quand il falloit qu'elle l'ostast.
    \
        Praecipendum habeo. Colum. J'ay à commander.
    \
        Respondendum habere. Tacit. Avoir à respondre.
    \
        Vt ante Cal. Sex. omnes decumas ad aquam deportatas haberent. Cic. Qu'ils eussent porté sur le bord.
    \
        Habere accessum ad aliquem. Colu. Avoir accez et entree.
    \
        Eo die acerbum habuimus Curionem. Cice. Nous fut fort contraire.
    \
        Aditum habere dicitur locus. Caes. Avoir passage pour entrer.
    \
        Aditum ad aliquem, per translationem. Caes. Avoir entree et facile accez.
    \
        Habet haec res admirationem. Plin. Elle ha quelque cas dont on s'esmerveille.
    \
        Habere aetatem procul a Rep. Sallust. Passer son aage sans se mesler des affaires publiques.
    \
        Habere bene aetatem suam. Plaut. Se bien traicter.
    \
        Quos habuit amantissimos sui. Cic. Qui ont esté grandement ses amis.
    \
        Habere pro ancilla. Plaut. Ne hanc ille habeat pro ancilla sibi. Qu'il ne s'en serve pour chambriere.
    \
        Animum alienum ab aliquo habere. Cic. Estre courroucé contre quelqu'un. \ Bonum animum. Liu. Avoir bon courage.
    \
        Habe quietum animum. Plaut. Ne te soulcie.
    \
        Tantummodo in animis habetote, non me, etc. Sallu. Estimez et pensez.
    \
        Hoc neque transire habebat in animo, neque, etc. Caes. Il n'avoit point d'affection de, etc.
    \
        Istum exhaeredare in animo habebat. Cic. Il avoit en la fantasie de, etc. Il avoit affection et volunté de, etc.
    \
        Sic in animo habeto, vti ne cupide emas. Cato. Ayes ceste fantasie de, etc. Ayes en memoire et souvenance de, etc.
    \
        Anxium me haec res habet. Plin. iunior. Me chagrine et me tient en soulci.
    \
        Semper eos accolae Galli in armis habebant. Liu. Les contraignoyent d'estre tousjours en armes et se tenir sur leurs gardes.
    \
        Disserendi artem nullam habuit. Cicero. Il ne scavoit point l'art de disputer.
    \
        Vana sunt ista, quae nos attonitos habent. Seneca. Qui nous rendent esbahiz et estonnez, Qui nous estonnent.
    \
        Auratam mulierem habere. Plaut. La bien garnir de dorures.
    \
        Authorem habere aliquem. Terent. Ensuyvre.
    \
        Quo maiorem authoritatem haberet oratio. Ci. Qu'elle fust plus grave et de plus d'authorité.
    \
        Authoritatem apud aliquem habere. Caes. Avoir credit envers aucun, Estre prisé et estimé par aucun.
    \
        Minimam authoritatem habere. Cic. Estre en fort petite estime, N'avoir point d'authorité envers aucun.
    \
        Belle habere. Cic. Se porter bien.
    \
        Bene habet. Liu. Tout va bien, Tout se porte bien, C'est bien faict.
    \
        Pro beneficio habere. Brutus Ciceroni. Estimer plaisir ou bien faict.
    \
        Quae nihil aliud in bonis habet, nisi honestum. Cice. Qui parmi les biens ne met autre chose fors ce qui est honneste.
    \
        Voluptas in rebus bonis habenda non est. Cic. Il ne la fault pas compter au nombre des bonnes choses, Ne doibt pas estre comptee, etc.
    \
        Bonum caelum ager habere dicitur. Cato. Quand l'air en est sain.
    \
        Quum Caesar ad oppidum castra haberet. Cic. Pendant qu'il avoit son camp, ou campoit devant, etc.
    \
        Castra in radicibus Amani habuimus apud aras Alexandri quatriduum. Cic. Nous campasmes.
    \
        Casum habere, dicitur res aliqua. Cic. Estre en dangier.
    \
        Causam habere. Caes. Avoir occasion et cause.
    \
        Censum. Caesar. Cic. Faire le denombrement des hommes, Mettre par compte et denombrement combien il y a de gens en une ville ou contree.
    \
        Certandum habere. Plin. iunior. Avoir à debatre et desmesler quelque chose.
    \
        Certamen cum aliquo. Liu. Magno certamine cum Praetore habito, tenuerunt causam. Apres avoir long temps debatu avec le Preteur, ils gaignerent leur cause.
    \
        Certi aliquid habere. Cic. Avoir quelque certitude et asseurance de quelque chose.
    \
        Certam rem habere. Cic. Scavoir certainement.
    \
        Pro certo. Cic. Scavoir certainement.
    \
        Charum aliquem habere. Terent. L'aimer.
    \
        Quae in praesens Tiberius ciuiliter habuit. Tacit. Porta et endura civilement.
    \
        Nullam mei cogitationem habuit. Seneca. Il n'a point eu d'esgard à moy.
    \
        Cognitam amicitiam. Cic. Quam nec vsu, nec ratione habent cognitam. De laquelle n'ont aucune congnoissance, ne par usage, ne par apprentissage.
    \
        Crebra inter se colloquia milites habebant. Caes. Ils parlementoyent souvent ensemble.
    \
        Comitia habere. Sallust. Faire assemblee de peuple pour traicter des affaires publiques, ou pour eslire quelque Magistrat.
    \
        Matrem meosque tibi commendatos habe. Trebonius ad Ciceronem. Ayes les pour recommandez.
    \
        Commercium cum aliquo habere. Cic. Avoir quelque affaire, accointance, trafique, ou intelligence avec aucun.
    \
        Quatuor frondarias fiscinas complere in die iustum habet. Plin. C'est sa tasche d'emplir, etc. Il doibt emplir, etc.
    \
        Compertum habere. Liu. Scavoir certainement.
    \
        Comprehensam animo sententiam aliquam. Cic. Tenir et embrasser une opinion.
    \
        Nihil comprehensi habere. Cic. N'avoir rien sceu comprendre.
    \
        Concilium habere. Plaut. Quand le magistrat assemble une partie du peuple pour traicter des affaires publiques.
    \
        Extemplo Gallorum et Ligurum concilium habuit. Liu. Il assembla les, etc.
    \
        Conscientiam conditionis suae. Traianus ad Plinium. Avoir congnoissance de son estat.
    \
        Nequem conscium suorum haberet. Liu. A fin que nul des siens ne sceust son secret.
    \
        Consilium habere. Caes. Consulter.
    \
        In consilio aliquem habere. Plin. iunior. Avoir aucun au nombre de son conseil, ou pour son conseil.
    \
        Vt intrantium, exeuntiumque conspectum habeat. Colu. A fin qu'il voye ceulx qui entreront et sortiront.
    \
        Constitutum habere. Caelius ad Ciceronem. Avoir proposé, deliberé, et arresté.
    \
        Controuersias habere. Caes. Avoir debat et estre en different de quelque chose avec aucun.
    \
        Ii perpetuas controuersias inter se habebant, vter alteri anteferretur. Caes. Ils avoyent continuelle noise et debat sans cesse entre eulx qui, etc.
    \
        Conuiuium. Plin. Faire banquet à autruy.
    \
        Eos couenire habeo, quos cognoui. Cic. Il fault que je parle à ceulx que j'ay congneu, ou J'ay à parler à, etc.
    \
        Meam culpam habeto, nisi perexcruciauero. Plaut. Di que c'est ma faulte si, etc.
    \
        Cultu liberali aliquem habere. Liu. Le vestir et traicter honnestement et en enfant de bonne maison.
    \
        Curae rem aliquam habere. Plautus. Soigner d'elle, En avoir soing, L'avoir pour recommandee.
    \
        Boues maxima diligentia curatos habeto. Cato. Ayes soing que les boeufs soyent bien pensez soingneusement.
    \
        Curam vestri habeo. Gell. J'ay soing de vous.
    \
        Nam et Asiae reges serendi curam habuerunt. Plin. Ils se sont meslez eulx mesmes, et ont eu soing de semer.
    \
        In cura aliquid habere. Plin. Avoir soing de quelque chose.
    \
        Cursum secundum habere dicuntur naues. Caes. Quand elles ne trouvent point d'empeschement en leur navigation.
    \
        In custodia aliquem. Liu. Le tenir en prison.
    \
        Neque te in decurionibus habebam. Cic. Je ne pensoye pas que tu fusses Decurio.
    \
        Delectum habere. Cic. Avoir le chois, Eslire, Choisir.
    \
        Delectum habere. Caes. Faire amas de gens de guerre, et prendre d'entre eulx ceulx qui sont les plus propres pour la guerre.
    \
        In deliciis habere Cic. Aimer fort, et y prendre grand plaisir.
    \
        Habere in deliciis. Senec. Traicter delicatement.
    \
        Derelictui vineam habere. Gell. Ne tenir compte de sa vigne, et la laisser sans labourer.
    \
        Pro derelicto. Cic. Tenir aucune chose pour delaissee.
    \
        Despicatum. Terent. Despriser et ne tenir compte d'aucun.
    \
        De Caesare satis dictum habeo. Cic. J'ay assez dict.
    \
        Haec fere dicere habui de natura deorum. Cic. Voila que je scavoye pour vous dire quant à la nature des dieux.
    \
        Pro non dicto habere. Liu. Tenir pour non dict, Estimer autant que s'il n'en avoit esté rien dict.
    \
        - is me dignum cui concrederet Habuit. Plaut. Il m'a estimé digne.
    \
        Currenti atque properanti, haud quisquam dignum habet decedere. Plaut. Il n'y a nul qui daigne, etc.
    \
        Dignitatem alicui habere. Plin. Faire estime d'aucun, L'avoir en estime et reputation.
    \
        Verbum ipsum voluptatis non habet dignitatem. Cice. N'est pas honneste.
    \
        Diligentiam in re aliqua. Cic. Avoir soing de quelque chose.
    \
        Antiqua disciplina milites habuerat. Tacit. Il avoit traicté et entretenu ses gensdarmes selon l'ancienne discipline militaire.
    \
        Disputationem habere. Cic. Disputer.
    \
        Habeat meipsum sibi documento. Cic. Qu'il me prenne pour exemple.
    \
        An tu dubium habebis, etiam sancte quum ego iurem tibi? Plaut. Doubteras tu, etc.
    \
        Non habuit dubium quin, etc. Hirtius. Il ne doubta point.
    \
        Haec autem habere dubia, neque, etc. Avoir en doubte.
    \
        Pro haud dubio habere. Liu. Croire pour tout certain.
    \
        Habere alicui editionem. Plaut. Luy faire un edict.
    \
        Psilothri effectum habet. Plin. Il ha l'effect et la vertu de Psilothrum.
    \
        Habere effectum, Participium. Caesar. Avoir faict.
    \
        Foliorum latitudo peltae effigiem Amazonicae habet. Plin. Resemble à, etc.
    \
        Excusationem habere. Cic. Avoir excuse.
    \
        Habet bonorum exemplum. Terent. Il ha les bons pour exemple et patron.
    \
        Cuius rei exemplum si non haberemus, tamen, etc. Caes. Si nous n'en avions point d'exemple.
    \
        Expertem consiliorum habere aliquem. Liu. Luy celer son secret, Ne se descouvrir point à luy de son secret, Ne luy communiquer rien de son conseil, et l'estranger.
    \
        Exploratum habere. Cic. Estre seur et asseuré, Scavoir certainement.
    \
        Expurgationem habere. Plaut. S'excuser et purger.
    \
        Factionem testamenti habere. Cic. Avoir povoir par les loix de faire testament.
    \
        In iudiciis vulgo fas habetur indulgere aliquid studio suo. Quintil. On estime licite.
    \
        Febrem habere. Cic. Avoir la fievre.
    \
        Habere fidem apud aliquem. Plin. Luy apporter seureté, L'asseurer, Donner asseurance.
    \
        Fidem alicui. Cic. Croire aucun et se fier en luy.
    \
        Neque in hac, neque in illa parte fidem habens. Sallust. Ne se fiant ne d'un costé ne d'autre.
    \
        Si fidem habeat, se iri praepositum tibi Apud me. Teren. S'il scavoit certainement que, etc.
    \
        Tibi eam fiduciam diligentiae habeo, vt credam te omni ratione id acturum. Plin. iunior. Je suis si asseuré de ta diligence, que etc.
    \
        Fiduciam alicuius rei faciendae habere. Caesar. Esperer de pouvoir faire quelque chose.
    \
        Et habuisset tanto impetu coepta res fortunam, nisi, etc. Liu. La chose fut venue à bien, si, etc.
    \
        Gloriam cum modo habere. Tacit. Garder mesure et moyen en gloire, Ne se glorifier oultre mesure.
    \
        Habere gratiam dicuntur lapilli et gemmae pretiosissimae. Plin. Avoir grace, Plaire et avoir une singuliere excellence.
    \
        Quod apud alios gratiam, apud alios offensionem habet. Plin. Laquelle chose plaist aux uns, et desplaist aux autres.
    \
        Gratiam habere alicui. Quintil. Luy scavoir bon gré.
    \
        Habeo grates Neptuno. Plaut. Je remercie, ou je rends grace à Neptunus.
    \
        Quicquid est quod dabitur, gratum habebo. Plaut. Je l'auray pour aggreable.
    \
        Gratissimum habere debitorem. Plin. iunior. Recongnoissant.
    \
        Grauem rem aliquam habere. Cic. L'estimer grande.
    \
        Habemus hominem ipsum. Terent. Nous le tenons.
    \
        Honorem alicui habere. Cic. Le priser, Luy faire et porter honneur.
    \
        Deo honorem. Cic. Le remercier, et luy rendre graces.
    \
        Quos praecipuo semper honore Caesar habuit. Caesar. Ausquels Cesar portoit le plus d'honneur.
    \
        Honores alicui habere. Cic. Luy adjuger quelque honneur: comme de povoir triompher, ou autre chose.
    \
        In honore habere. Cic. Avoir en honneur, Estimer et priser.
    \
        Pro hoste habere. Sallust. Tenir pour son ennemi.
    \
        Habeo huic, non tibi. Terent. C'est pour cestuy ci que je l'ay, non pas pour toy.
    \
        Immunitatem habere. Caes. Avoir exemption, Estre exempt.
    \
        Imperium in beluas. Terent. En avoir le gouvernement.
    \
        Impetrandumque a bonitate tua per nos habet, quod illifortunae malignitas denegauit. Plin. iunior. Qu'il impetre par nostre moyen, Nous voulons impetrer de toy pour luy.
    \
        Impune aliquid habere. Terent. En demourer impuni.
    \
        Etsi semper pro indignissimo habuerant, se patrio regno tutoris fraude pulsos, etc. Liu. Avoyent tousjours estimé chose indigne.
    \
        Infamiam habere. Caesar, Latrocinia nullam habent infamiam, quae extra fines cuiusque ciuitatis fiunt. Ne sont point blasmez et estimez meschants.
    \
        Vias latrociniis, pascuaque publica infesta habuerant. Liu. Avoyent infesté et gasté, et rendu dangereux à passer.
    \
        Ingrata bona habere. Plaut. Ne prendre point en gré.
    \
        Potius quam te inimicum habeam, faciam vt iusseris. Terent. Plustost que d'avoir ta male grace.
    \
        Ea tum cura maxime intentos habebat Romanos. Liu. Les chagrinoit bien et soulcioit.
    \
        Intimum aliquem habere. Terent. Faire grande privaulté à aucun, et luy monstrer grand signe de familiarité.
    \
        - nihil est quod dicas mihi Alium quaerebam, iter hac habui. Terent. Je passoye par ci.
    \
        Iter ad legiones habebat. Caesar. Il s'en alloit, etc.
    \
        Dixerunt Caesarem iter habere Capuam. Cic. Que Cesar vouloit aller en Capue.
    \
        Propterea quod iter haberent nullum aliud. Caes. Ils n'avoyent point d'autre chemin pour passer.
    \
        Laudem habere de aliquo. Ouid. Avoir louange.
    \
        Habeto laudationem istam tibi. Cic. Pren ceste louange pour toy.
    \
        Habere alicui laudem. Tacit. Le louer et collauder.
    \
        Buprestim magna inconstantia Graeci in laudibus ciborum etiam habuere. Plin. L'ont compté entre les bonnes viandes.
    \
        Nullas adhuc a te literas habebamus. Cic. Nous n'avions point encore receu lettres de toy.
    \
        Loco filii habere aliquem. Plancus Ciceroni. Le tenir pour filz, L'aimer autant que son propre filz.
    \
        Mercis loco habebatur. Plin. Estoit estimé pour marchandise.
    \
        Nullo loco habere rem aliquam. Cic. Ne l'estimer rien.
    \
        Cur eos habes in loco patrui? Cic. Pourquoy les estimes tu, etc.
    \
        Loco patris habere. Brutus ad Atticum. Estimer pour pere.
    \
        Luculente diem aliquem habere. Plaut. Vivre un jour magnifiquement, Faire grand chere.
    \
        Ludibrio aliquem habere. Liu. Se mocquer de quelqu'un.
    \
        Habere mandata a Pompeio ad Caesarem. Caes. Avoir creance de par Pompee, Avoir quelque creance d'un seigneur à autre, Avoir mandement et charge de luy dire aucune chose de par Pompee.
    \
        Ex iis libris ad eos, quos in manibus habeo. Cic. Que j'ay entre les mains, et que j'escri.
    \
        Habebamus in manibus Antonii concionem habitam decimo Cal. Cic. Je lisoye, etc.
    \
        In matrimonio mulierem aliquam habere. Cic. Avoir espousé une femme, Avoir en mariage.
    \
        Si ita me haberem, vt, etc. Cic. Si mon cas se portoit tellement que, etc.
    \
        Ni ita se haberet, vt animi immortales essent, etc. Cic. Si ce n'estoit que, etc. S'il n'estoit ainsi que, etc.
    \
        Hoc male habet virum. Terent. C'est cela dequoy il est marri.
    \
        Vnus scrupulus restat, qui me male habet. Terent. Qui me grieve et tormente, Me chagrine, Me fasche.
    \
        Quae te nunc habet solicitudo? Plaut. Dequoy te soulcies tu maintenant? Quel chagrin as tu?
    \
        Ita me habuit. Plaut. Tellement m'a traicté.
    \
        Me sibi habeto. Plaut. Je suis content d'estre son serviteur.
    \
        An melius quis habet suadere? Horat. Est il aucun qui puisse donner meilleur conseil?
    \
        Habeo in memoria. Plaut. Il m'en souvient.
    \
        Mentem habere. Cic. Avoir entendement.
    \
        Mentionem. Liu. Faire mention.
    \
        Aliquem miserum habere. Plaut. Faire grand ennuy à aucun, et le rendre ou faire miserable.
    \
        Habeo mittendos legatos. Sen. J'ay à envoyer des ambassadeurs.
    \
        Modum habere. Terent. Avoir et tenir moyen.
    \
        Quum ad beatam vitam nullum momentum res haberet. Ci. N'eust aucune importance, et n'y servist de rien, ou n'y feist rien.
    \
        Moram. Cassius Ciceroni. Estre retardé.
    \
        Habet sibi morae imperium herile. Plaut. Il est long à faire le commandement de son maistre.
    \
        Aliquem mortuum habere. Cic. Tenir pour mort.
    \
        Habeo hunc morem, vel hoc moris. Plaut. Plin. iunior. C'est ma maniere de faire.
    \
        Multa habere. Gell. Estre riche.
    \
        Habere naturam alicuius. Plin. Estre de sa nature.
    \
        Necesse habere. Cic. Estre contrainct.
    \
        Quem AEgyptii nefas habent nominare. Cic. Reputent illicite et mal faict de le nommer.
    \
        De pueris quid agam non habeo. Ci. Je ne scay que j'en doy faire.
    \
        Notam impudentiae. Plin. Avoir ou porter un signe ou marque d'estre effronté et eshonté.
    \
        Negotium. Plaut. Avoir quelque affaire, Estre empesché.
    \
        In magno negotio habuit obligare semper annuos magistratus. Sueton. Il fut fort soigneux de, etc.
    \
        Noctem plenam timoribus habere. Cic. Craindre toute la nuict.
    \
        Notum habere. Plin. iunior. Congnoistre et scavoir.
    \
        Ex tot generibus nullum est animal praeter hominem, quod habeat notitiam aliquam Dei. Cic. Qui ayt congnoissance de Dieu.
    \
        Notitiam foeminae habere. Caesar. Congnoistre charnellement une femme.
    \
        Ea res capitali noxae habetur. Liu. C'est un cas capital où la vie pend.
    \
        Numerum habere. Plaut. Avoir memoire du nombre, Se souvenir du nombre.
    \
        Haberi aliquo numero. Var. Estre aucunement prisé et estimé.
    \
        Habere aliquem in hostium numero. Cic. L'estimer et tenir nostre ennemi.
    \
        Eos in numero sapientum non habent. Cic. Ils ne les comptent pas au nombre des sages.
    \
        Indagatio ipsa rerum habet oblectationem. Cic. Resjouit.
    \
        Obstrictos suo beneficio habere. Caesar. Tenir obligez.
    \
        Obtentum aliquem habere. Tacit. Avoir quelque couleur et couverture. \ Habere obuiam. Gell. Rencontrer.
    \
        Oculos suos in oculis alterius habere. Plaut. Avoir l'oeil sur autruy.
    \
        Ante oculos habere aliquem. Ouid. Penser tousjours à luy.
    \
        Odium in aliquem. Cic. Hair, Avoir en haine.
    \
        Sibi odio habere aliquid. Plaut. Hair.
    \
        Quod apud alios gratiam, apud alios offensionem habet. Plin. Desplaist aux autres.
    \
        Habuerunt officia mea in secundis, habuerunt in aduersis. Plin. iunior. J'ay faict mon debvoir envers elles, Je leur ay aydé.
    \
        Orationem ad populum. Cic. Faire une harangue, ou oraison.
    \
        Orationem cum aliquo. Caes. Tenir quelque propos avec aucun.
    \
        In ore aliquid habere. Cic. Tousjours parler d'une chose.
    \
        Ab aliquo otium ad aliquid faciendum habere. Terent. Avoir loisir.
    \
        Expositis quae pacta iam cum Marcello haberent, etc. Liu. Qu'ils avoyent accordé et arresté avec Marcel.
    \
        Palmam habere. Plin. Emporter le bruit, Estre le plus renommé.
    \
        Habet partes in hac comoedia seruus. Plaut. Il est du jeu, Il joue son rolle.
    \
        In partibus aliquem habere. Tacit. L'avoir de sa bande.
    \
        Parum habuit hoc facere. Sallust. Il ne se contenta pas d'avoir faict cela.
    \
        Pecuniam numeratam non habere in praesentia. Cic. Ne point avoir argent comptant pour le present.
    \
        Prorsus neque dicere, neque facere, quicquam pensi habebat. Sallust. Il ne luy challoit qu'il dist, ne qu'il feist, Il n'avoit point d'esgard, ne de consideration à ce qu'il disoit ou faisoit.
    \
        In perditis et desperatis habere. Cice. Estimer estre perdu et n'en avoir point d'esperance.
    \
        Periculum habere. Colum. Estre en danger.
    \
        Si non periculum a pecore habeat. Colum. S'il n'est point en danger des brebis.
    \
        Clodii animum perspectum habeo. Cic. Je congnoy la deliberation de Clodius.
    \
        Persuasum habere. Plin. Estre tout seur et asseuré.
    \
        Habeo polliceri. Cic. J'ay à promettre, ou Il fault que je promette.
    \
        Pondus habere. Cic. Avoir pris ou authorité, et estre estimé.
    \
        Potestatem summam. Cic. Avoir souveraine puissance et povoir.
    \
        Quod Remp. priuatis simultatibus potiorem habuisset. Liu. Qu'il avoit eu plus cher.
    \
        Praedam cum cura habere. Tacit. Garder sa proye bien et soigneusement.
    \
        Praedae habere magistratum. Sallust. Se servir d'une office publique pour instrument de piller, Piller et desrobber soubs ombre et par le moyen de son office.
    \
        Narrauit modo, quo pacto me habueris praepositam amori tuo. Terent. Comment tu as mis arriere l'amour de la fille pour l'amour de moy, Comment tu m'as preferé à celle que tu aimois.
    \
        Habent pretia in odoribus syluae. Plin. L'odeur des forests ou bois est fort prisee.
    \
        Optimi thuris libra, XVI pretium habet. Plin. Elle se vend.
    \
        Quod habui summum pretium, persolui tibi. Terent. Je t'ay guerdonné du plus grand loyer que je povoye.
    \
        Suauia in praesentia quae essent, prima habere. Terent. Plus estimer, et en tenir plus de compte.
    \
        Principatum habere. Plin. Estre le plus excellent.
    \
        Sine illum prioreis parteis hosce aliquot dies Apud me habere. Terent. Laisse luy avoir le grand credit envers moy, etc.
    \
        Existimationis meae procurationem susceptam velim habeas. Cic. Je desire fort que tu prennes la charge de, etc.
    \
        Processum aliquem in literis habere. Sueton. Estre avancé et avoir prouffité és lettres.
    \
        In prodigiis habere. Plin. Estre reputé et estimé, etc.
    \
        - semper tibi promissum Habeto hac lege, dum superes datis. Plaut. Tien le pour tout promis, par tel si que, etc.
    \
        Habeo in promptu. Cic. Je l'ay tout prest et appareillé, Je l'ay en main.
    \
        Propitium aliquem. Plin. iunior. Estre en la grace d'aucun, et l'avoir favorable.
    \
        Tentandum Caesar existimauit quidnam Pompeius propositi aut voluntatis ad dimicandum haberet. Caes. Quel propos il avoit.
    \
        Habere quaestui Remp. Cic. Tourner à son prouffit particulier l'administration et gouvernement de la republique.
    \
        Quaestionem habere de viri morte instituit. Cic. Elle se delibera de scavoir la verité de la mort de son mari par la bouche et confession de ses serfs, en leur baillant la question et torture.
    \
        Querimoniam de re aliqua. Cic. Se complaindre.
    \
        Quod gaudeamus, vel quid sequamur, habemus. Ci. Nous avons dequoy nous resjouir.
    \
        Rationem alicuius non habere. Liu. Le declarer non recevable à povoir estre esleu, ou pourveu de quelque estat, comme indigne et incapable d'iceluy.
    \
        Rationem habetis quomodo vnum amiserit. Plaut. Voila la maniere comment, etc. Vous entendez la maniere comment, etc.
    \
        Rationem procreandi. Cic. Avoir esgard à la, etc.
    \
        Habenda ratio valetudinis. Cic. Il fault prendre garde, ou avoir esgard à sa santé.
    \
        Quod posteaquam iste cognouit, hanc habere rationem coepit. Cic. Il commenca à penser en soymesme, etc.
    \
        Rationem habere cum terra. Cic. Labourer la terre, Avoir affaire avec la terre.
    \
        Rationem cum musis. Cic. Estudier.
    \
        Receptum. Liu. Avoir retraicte.
    \
        Receptum ad gratiam alicuius. Caes. Povoir retourner en la grace, Avoir moyen de retourner en la grace d'aucun.
    \
        Regressum. Colum. Avoir reculee, Se retirer et reculer.
    \
        Religioni habere. Cic. Faire conscience.
    \
        In remediis habere. Plin. Avoir et prendre pour remede.
    \
        Ita vt sese habet, narrato. Terent. Comme l'affaire va.
    \
        Rem cum aliquo habere. Terent. Avoir affaire avec luy.
    \
        - habe Rem pactam sic futurum, si do tibi operam hanc Modo. Plaut. Sois tout asseuré que ainsi sera, si, etc.
    \
        Habes omnem rem. Terent. Tu ois et entends tout l'affaire.
    \
        Habeo tibi res solutas. Plaut. Je t'ay satisfaict à ta demande, Tu es payé.
    \
        Scis quomodo tibi res habet? Plaut. Scais tu comment te vont tes besongnes? comment ton cas se porte?
    \
        Rem antiquissimam habere. Cice. Laisser toutes autres choses pour ceste là, Entendre à icelle par dessus toutes les autres, L'avoir plus chere, et en plus grande recommendation que toutes les autres.
    \
        Quum respectum ad Senatum et ad bonos non haberet. Cic. N'ayant point d'esgard au Senat.
    \
        Habere reuerentiam alicui. Plin. iunior. Luy porter honneur et reverence.
    \
        Satis habebant, sine detrimento discedere. Caesar. Il leur suffisoit, Ce leur estoit assez.
    \
        Satin'habes si foeminarum nulla est quam aeque diligam? Plaut. Ne te doibt il pas suffire, si, etc.
    \
        Illud notasse satis habeo. Quintil. Il me suffit d'avoir, etc. Ce m'est assez.
    \
        Longe aliter res se habet ac tibi videatur. Cic. La chose va bien autrement, ou est bien autre que tu ne penses.
    \
        Se belle habere. Cic. Se porter bien.
    \
        Quanquam videbatur se non grauiter habere, tamem sum solicitus. Cic. Ia soit qu'il ne semblast point se porter si mal, etc.
    \
        Se male habere. Caes. Se porter mal.
    \
        Se munditer. Plaut. Se tenir nettement.
    \
        Se parce. Terent. Vivre chichement.
    \
        Nunquum secus habui illam, ac si ex me esset nata. Terent. Jamais je ne luy feis autrement qu'à ma propre fille.
    \
        Superbia in superciliis sedem habet. Plinius. Est logee, ou se tient, etc.
    \
        Senatum. Cic. Assembler le Senat.
    \
        Sermonem. Ci. Parler et deviser avec aucun, Tenir propos avec luy.
    \
        Referam sermones eos, quos de agricultura habuimus nuper. Varro. Les parolles que nous dismes, etc. Les propos que nous teismes de, etc.
    \
        Sermonem apud populum habere. Plin. iunior. Porter une parolle devant le peuple, Haranguer.
    \
        Multum is mecum sermonem habuit et perhumanum de discordiis mulierum nostrarum. Cic. Il me parla fort long temps et humainement de, etc. Il me teint long propos et fort humain, de, etc.
    \
        In sermonibus homines habebant, quos in annum Consules, ad finiendum tandem id bellum crearent. Liu. Parloyent ensemble, et devisoyent qui, etc.
    \
        In seruitiis habere. Plin. Avoir pour serviteur.
    \
        Iste Epicratis bona Bidinos omnia possidere et sibi habere iussit. Cic. Leur commande de les prendre pour eulx.
    \
        Sibi habeant sapientiae nomen. Cic. Qu'ils gardent bien leur tiltre de sagesse tant qu'ils vouldront, il ne m'en chault.
    \
        Sic habeto, non esse te mortalem, sed corpus hoc. Cic. Scache certainement que, etc. Tien pour certain que, etc.
    \
        De me autem sic habetote, etc. Cic. Quand est de moy, scachez que, etc.
    \
        Sine sic habere. Plaut. Pren le cas qu'il soit ainsi.
    \
        Quod ego sub signo habeo, seruoque diligentissime. Cic. Lequel j'ay enfermé à la clef.
    \
        Olorum similitudinem onocrotali habent. Plin. Resemblent.
    \
        Simultates cum aliquo habere. Cic. Avoir quelque picque et quelque rancune contre luy.
    \
        Societatem cum aliquo. Plin. Avoir quelque communication ensemble.
    \
        Solenne habere. Plin. Avoir de coustume, Estre coustumier.
    \
        Aliquem solicitum. Terent. Ci. Chagriner et mettre en grand soulci.
    \
        Spatium deliberandi habuerunt, quem potissimum vitae cursum sequi vellent. Cice. Ils ont eu l'espace, le temps, et le loisir de, etc.
    \
        Speciem alicuius rei habere. Colum. Luy resembler.
    \
        Speciem habet honesti. Cic. Il ha apparence d'honnesteté.
    \
        Spem. Cic. Avoir esperance.
    \
        Statiua. Liu. Passer son esté en quelque lieu.
    \
        Statutum. Cic. Avoir arresté en soymesme.
    \
        Qui bona sua pro stercore habet. Plaut. Qui ne les estime non plus que fient.
    \
        Studio habere. Terent. Faire à bon escient en pensant bien faire, De faict a pensé, Faire expresseement, De propos deliberé.
    \
        Sumptus cum aliquo. Cic. Faire sa despense avec luy.
    \
        Superuacuum. Plin. Estimer superflu.
    \
        Supplicationes. Liu. Faire processions et prieres publiques.
    \
        Suspectum. Liu. Tenir pour suspect.
    \
        Susque deque habeo. Gel. Il ne m'en chault, Je ne m'en soulcie point.
    \
        Hoc tu tecum tacitum habeto. Plaut. Tien ceci secret.
    \
        Dum habes tempus. Plaut. Ce pendant que tu as le temps et le loisir.
    \
        Testes ad aliquam rem. Plaut. Avoir tesmoings.
    \
        Habe tibi. Plaut. Pren la pour toy.
    \
        Habe tibi centum minis. Plaut. Je te la laisse pour cent mines.
    \
        Habere vacationem. Cic. Cesser de besongner, Avoir relasche.
    \
        Vacationem militiae, aut alicuius muneris. Plin. Estre exempté d'aller à la guerre, ou faire quelque autre charge.
    \
        Multis verbis vltro citroque habitis. Cic. Apres avoir eu beaucoup de parolles d'un costé et d'autre.
    \
        Habere verecundiam alicuius. Liu. Le craindre et reverer.
    \
        Haec mihi videntur habitura vetustatem. Cic. Il me semble qu'il sera memoire de ces choses d'ici à long temps, Qu'il en sera parlé à l'advenir.
    \
        Ad nostras aedeis hic quidem habet rectam viam. Plaut. Il va droict à nostre maison.
    \
        Victoriam habere. Plaut. Liu. Avoir la victoire, Estre victorieux.
    \
        Vim. Cic. Avoir force et vertu.
    \
        Habent vim antidoti. Plin. Servent pour contrepoison et preservatif, Ont la vertu de preserver.
    \
        Vires habere. Plin. Avoir force.
    \
        Perfecta quidem sapientia sumus, si nihil habeat res vitii. Cic. Pourveu qu'ils ne vueillent octroyer ne requerir chose meschante l'un à l'autre.
    \
        Voluptati habere aliquid. Sallust. Prendre grand plaisir et esbat à quelque chose.
    \
        Habere votum. Senec. Desirer, Souhaiter.
    \
        Myrobalano in vnguentis similem proximumque vsum habet palma in AEgypto. Plin. Elle ha un mesme usage, et sert à ce mesme que sert le Myrobalan.
    \
        Vsum ex aliqua re habere. Cic. Se servir de quelque chose.
    \
        Vsum multarum rerum. Cic. Avoir grande experience, Avoir beaucoup veu et congneu, Estre fort experimenté.
    \
        Vsum in re aliqua. caesar. Estre usité et exercité en quelque chose.
    \
        Vsum belli. Caes. Estre exercité au faict de la guerre.
    \
        In vsu habere quod docemus. Plin. iunior. Exercer et mettre en effect et usage ce que nous enseignons, Practiquer.
    \
        In vsu habere aliquem. Plin. iunior. Se servir d'aucun, Avoir affaire avec luy.
    \
        Vtilem aliquem habere. Plaut. Recevoir quelque prouffit d'aucun.
    \
        Habet vtilitatem haec res. Cic. Ha du prouffit, Est utile et prouffitable.
    \
        Spero me habere qui hunc meo excruciem modo. Terent. Je pense avoir occasion de, etc.
    \
        Quid ego agam habeo. Terent. Je scay bien que je doy faire.
    \
        Habet quod det. Terent. Il ha dequoy donner.
    \
        Habent tibi bene principia. Terent. Tu as bien commencé, Ton commencement se porte bien.
    \
        Habes nescio quid. Plaut. Tu as je ne scay quoy.
    \
        De me sic habetote: ego si, etc. Cic. Quand est de moy, scachez que, etc.
    \
        Habeatur sane orator, sed de minoribus. Cic. Qu'il soit reputé et estimé orateur.
    \
        Miserrimum istuc verbum et pessimum est, habuisse, et nil habere. Plaut. Avoir eu dequoy, et n'avoir plus rien.
    \
        Sine te exorem. T. age, habe, abi impune. Plautus. Je te l'octroye.
    \
        - certe captus est, Habet. Terent. Il en ha, Il est frappé ou attainct.
    \
        Sic habendum est, nullam in amicitiis pestem esse maiorem, quam adulationem. Cice. Il fault ainsi penser et estimer que, etc.
    \
        Amor sceleratus habendi. Ouid. D'avoir des biens, D'en avoir.
    \
        - modus omnibus In rebus soror est optimum habitu. Plaut. Il fait tresbon avoir moyen en toutes choses.

    Dictionarium latinogallicum > habeo

  • 8 regarder

    vt., voir, (longuement // en s'attardant) ; examiner, observer ; contempler, dévisager, zieuter ; épier, guetter, guigner: guétâ (Albanais 001e, Billième, Hauteville-Savoie 236, St-Pierre-Albigny 060b) / -î (Cordon 083, Reyvroz 218, Saxel 002) / -yé (Giettaz 215b), dyêtâ (Megève 201), jétyé (215a), C.1, R.2 Guet ; agaitâ(r) (Arvillard 228 | Ste-Foy), aguétâ (001d, Chambéry 025, Viviers-Lac), aguértâ (Table) || (a)rguétâ (001c, 025, 236, Annecy 003, Combe-Sillingy, Mûres, Thônes 004, Villards-Thônes 028) / -î (Morzine 081) || éguétâ (001b, 060a, Aillon- Vieux, St-Pierre-Albigny, Villards-Thônes) / -î (002, 218, Bellevaux 136), èrguétâ (001a, Vaulx), iguêtâ (Doucy-Bauges), reguétâ (Aix 017), R.2a préf. (d'intensité) DEO 457 ar- / fr. re- + Guet || avéytêr (Montricher), avétâ (Bozel, Montagny-Bozel 026c, Peisey) / -ê (Jarrier), avètâ (026b, Albertville 021 VAU), awétâr (Lanslevillard), évétâ (026a), C.3, R. préf. (d'intensité) DEO 457 ar- / fr. re- + Guet (où le g est devenu v) ; gardâ (025), C.4, R. « surveiller, faire attention => Garder ; érgardâ (081), (a)rgardâ (001, 003, 004, 025, 026, 228d), regardâ (004, 017, 021, 228c), égardâ (Gets, Morzine JCH, Samoëns), agardâ (025), (a)rgadâ (001 FON, 228b), regadâ (228a), C.2, R.2b préf. (d'intensité) DEO 457 ar- / fr. re- + Garder ; avezâ < aviser> (021, Annemasse, Notre-Dame-Bellecombe), (plaisant) (002), avizî (001, Marthod) ; (r)zyeûtâ (028). - E.: Comparer, Diable, Espionner, Exemple, Loucher, Orienté, Réfléchir, Regardant.
    A1) suivre (qq.) du regard: agatâ vt. (021), R.2.
    A2) regarder, concerner, intéresser: (a)rgardâ vt. (001, 003, 004, 026), R.2b ; (a)rguétâ (001, 003, 004, Mûres), R.2a.
    Fra. De quoi je me mêle: é t'argarde < est-ce que ça te regarde> ? (001)
    A3) regarder regarder indiscrètement // curieusement // en curieux, chercher à savoir ce qui se passe chez le voisin, aller regarder ce qui se passe chez les autres en affectant un air niais, espionner, lorgner, venir à la sourdine entendre ce qui se dit ou voir ce qui se fait ; observer, lorgner: achon-nâ < flairer> vt. (002), achournâ (Montagny- Bozel) ; plantâ du nâ < planter du nez> (002), lvâ du nâ < lever du nez> ; arlukâ vi. (001) ; élournâ < lorgner>, lornyî (001) ; échoushî (Combe-Sillingy 018b, SON 47), éshoufî (018a, SON 133), éssoushî (001, Juvigny) ; èspyonâ < espionner> vt., inspèktâ < inspecter>, kontrôlâ < contrôler>, rnoflyâ < renifler> vi. (001).
    A4) regarder regarder d'un mauvais oeil // de travers // de biais ; regarder avec regarder méfiance // suspicion // mauvaise humeur // mauvaise grâce: éguétî de travêr vt. (002), rguétâ d'travé (001), guétî to d'travér (083), rguétâ ê bu <regarder à la façon des boeufs sous le joug, qui ne peuvent pas tourner la tête)> (001).
    A5) regarder avec attention, toiser, mesurer du regard: rguétâ vt. (001), mèzrâ (001).
    A6) regarder fixement et longuement avec attention (qq. ou qc.), être plongé dans (un livre): avai lô ju vichà su < avoir les yeux vissés sur> (001).
    A7) regarder du coin de l'oeil (pour surveiller ou avec convoitise, avec envie): guinyî vt. (001).
    B1) prép., en ce qui regarder regarder // concerne, quant à: pè < pour>, pè parlâ dè < pour parler de>, p'ê mnyi à < pour en venir à> (001).
    C1) expr., ça ne me concerne pas, je ne veux pas m'en mêler: é m'argarde pâ < ça ne me regarde pas> (001).
    C2) ça ne me concerne pas, ce n'est pas de mon ressort, ça ne m'est pas adressé: é pâ par mai < ce n'est pas pour moi> (001).
    --C.1-------------------------------------------------------------------------------------------------
    - Ind. prés.: (il) guéte (001), guétse (083), éguéte (Bogève). - Ind. imp.: (il) dyétive (Praz-Arly), guétâve (001) ; (ils) y éguétivan (136). - Ip.: guéta (001, 002, 218) ; guétin (001) ; guétâ (001), guétî (002, 218). - Pp.: dyêtsâ, -â, -é (201), jétyà, -à, -è (215).
    --C.2-------------------------------------------------------------------------------------------------
    - Ind. prés.: (il) rgârde (001), argâde (228), regârde (017). - Ip.: regârda < regarde> (025), rgârda (001), argâda (228).
    --C.3-------------------------------------------------------------------------------------------------
    - Ind. prés.: (il) avéte (026). - Ip.: (av)èto < regarde> (203).
    --C.4-------------------------------------------------------------------------------------------------
    - Ind. prés.: (il) gâre (025).
    -------------------------------------------------------------------------------------------------------

    Dictionnaire Français-Savoyard > regarder

  • 9 Auge

    'augə
    n
    ANAT œil m, yeux m/pl

    Ich habe auf ihn ein Auge geworfen. — Il m'a tapé dans l'oeil.

    jdn ständig im Auge behalten — tenir qn à l'oeil, garder un oeil sur qn

    ins Auge gehen — mal tourner, mal finir

    jdm ein Dorn im Auge sein — déranger qn, être la bête noire de qn

    Das passt wie die Faust aufs Auge. — Ça va comme un tablier à une vache./Ça hurle.

    Auge
    66cf36f1Au/66cf36f1ge ['42e5dc52au/42e5dc52gə] <-s, -n>
    1 œil Maskulin; Beispiel: grüne/braune Augen haben avoir les yeux verts/marron; Beispiel: jemandem in die Augen schauen regarder quelqu'un dans les yeux
    2 (Sehfähigkeit) Beispiel: gute/schlechte Augen haben avoir une bonne/mauvaise vue
    Wendungen: keine Augen im Kopf haben (umgangssprachlich) ne pas avoir les yeux en face des trous; aus den Augen, aus dem Sinn (Sprichwort) loin des yeux, loin du cœur; Auge um Auge, Zahn um Zahn Religion œil pour œil, dent pour dent; mit einem blauen Auge davonkommen (umgangssprachlich) s'en tirer à bon compte; mit bloßem Auge à l'œil nu; etwas mit [seinen] eigenen Augen gesehen haben avoir vu quelque chose de ses propres yeux; jemanden mit großen Augen anschauen regarder quelqu'un en ouvrant de grands yeux; die Augen offen halten ouvrir l'œil; jemandem schöne Augen machen faire les yeux doux à quelqu'un; jemandem wird schwarz vor Augen tout se brouille devant les yeux de quelqu'un; unter vier Augen entre quat'z'yeux umgangssprachlich; so weit das Auge reicht à perte de vue; jemandem etwas von den Augen ablesen lire quelque chose dans les yeux de quelqu'un; jemanden/etwas im Auge behalten (beobachten) ne pas quitter quelqu'un/quelque chose des yeux; (sich vormerken) marquer quelqu'un/quelque chose sur ses tablettes; jemandem etwas aufs Auge drücken (umgangssprachlich) imposer quelque chose à quelqu'un; ins Auge fassen avoir en vue Projekt; envisager Möglichkeit; jemandem etwas vor Augen führen montrer quelque chose à quelqu'un; ins Auge gehen (umgangssprachlich) foirer; ein Auge auf jemanden/etwas haben (aufpassen) avoir l'œil sur quelqu'un/quelque chose; nur Augen für jemanden haben n'avoir d'yeux que pour quelqu'un; jemanden nicht aus den Augen lassen ne pas quitter quelqu'un des yeux; [große] Augen machen (umgangssprachlich) ouvrir de grands yeux; ins Auge fallen sauter aux yeux; seinen Augen nicht trauen n'en pas croire ses yeux; sich aus den Augen verlieren se perdre de vue; ein Auge zudrücken (umgangssprachlich) fermer les yeux; kein Auge zutun (umgangssprachlich) ne pas fermer l'œil; in jemandes Augen Dativ aux yeux de quelqu'un; vor aller Augen aux yeux de tous; Augen zu und durch! (umgangssprachlich) foncer tête baissée!

    Deutsch-Französisch Wörterbuch > Auge

  • 10 aequus

    aequus, a, um (aecus, a, um) égal    - Lebaigue P. 40 et P. 41 [zapst]¶1 plat, uni, plan: aequus locus, Caes. BG. 7, 28, 2: endroit uni, plaine; dorsum jugi prope æquum Caes. BG. 7, 44, 3: [on savait] que la croupe de la montagne était presque unie; æquiore loco, Caes. BG. 7, 51, 1: sur un terrain plus plat; loqui ex inferiore loco, ex superiore, ex aequo, Cic. de Or. 3, 23: parler d'un lieu plus bas [= devant les tribunaux, les juges siégant plus haut que l'avocat], d'un lieu plus élevé [ = devant le peuple, l'orateur étant à la tribune aux harangues qui dominait la foule], de plain-pied [ = devant le sénat, parce qu'on parlait de sa place] II [n. pris substt] in æquum descendere, Liv. 22, 14, 11, etc.: descendre dans la plaine; in æquo campi, Liv. 5, 38, 4: en plaine II [au fig.] in æquum descendere, Sen. Ben. 2, 13, 2; in æquum deducere Sen. Nat. 4, 13, 4: descendre, ramener au niveau de qqn [zapst]¶2 facile, favorable, avantageux: locus aequus ad dimicandum, Caes. BC. 3, 73, 5: emplacement favorable pour le combat; non æquum locum videbat suis, Nep. Milt. 5, 4: il voyait que l'endroit n'était pas favorable à ses troupes; et loco et tempore æquo, Caes. BC. 1, 85, 2: avec l'avantage à la fois du lieu et des circonstances; locus æquus agendis vineis, Liv. 21, 7, 6: lieu propice à la manoeuvre des mantelets (à pousser les)... [zapst]¶3 [fig.] favorable, bien disposé, bienveillant: mentibus æquis, Virg. En. 9, 234: avec des dispositions favorables; meis aequissimis utuntur auribus, Cic. Fam. 7, 33, 2: ils ont en moi le plus bienveillant auditeur; æquis auribus audire, Liv, 2, 61, 9; 22, 25, 12: écouter d'une oreille favorable; æquis oculis, Virg. En. 4, 372; Curt. 8, 2, 9; Sen. Tranq. 9, 2: d'un oeil favorable II [en parl. des pers.] aequior sibi quam reo, Cic. Dej. 4: mieux disposé pour soi-même que pour l'accusé; nimis æquus aut iniquus, Liv. 38, 55, 4: trop bienveillant ou trop malveillant; æquiores Lacedæmoniis quam Achæis, Liv. 39, 35, 6: plus favorables aux Lacédémoniens qu'aux Achéens, cf. Tac. An. 3, 8 ; 4, 4; quos æquus amavit Juppiter, Virg. En. 6, 129: aimés de Jupiter favorable; Flavianis aequior a tergo (luna), Tac. H. 3, 23: la lune était plus favorable aux Flaviens qui l'avaient dans le dos II [pl. m. pris substt] æqui et iniqui, gens bien et mal disposés, amis et ennemis: Cic. Fam. 3, 6, 6; Liv. 5, 45, 1; 22, 26, 5; Plin. Ep. 9, 1, 3. [zapst]¶4 égal [en parl. de l'âme], calme, tranquille: concedo, quod animus æquus est, Cic. Amer. 145: j'accorde, parce que je suis résigné; aequo animo: avec calme, avec sang-froid, avec résignation: Caes. BC. 1, 75, 1, etc.; Cic. Cat. 1, 20, etc. ; ut eos aequos placatosque dimittas, Cic. Or. 34: [tu parviens] à renvoyer résignés et apaisés ceux [mêmes contre lesquels tu décides]; adversam fortunam æquus tolerat, Tac. An. 5, 8: il supporte avec calme la mauvaise fortune. [zapst]¶5 égal, équitable, juste: aequa sententia, Cic. Fin. 2, 37: sentence équitable; aequae condiciones, Caes. BC. 1, 26, 4: conditions équitables; causa aequa, Cic. Off. 3, 38: cause juste; aequus judex, Cic. Verr. 1, 72, etc.: juge équitable II æquum est, il est juste, il convient [avec prop. inf.]: quinquaginta annorum possessiones moveri non nimis æquum putabat, Cic. Off. 2, 81: à ses yeux, il n'était guère juste de déposséder d'une propriété de cinquante ans; [avec ut] aequum videtur tibi ut... dicam, Plaut. Rud. 1230: il te paraît juste que je dise, cf. Sen. Contr. 9, 3 (26), 1; Mart. 1, 114, 5; [avec quin] Plaut. Trin. 588 II [n. sing. pris substt] æquum, i, l'équité: quid in jure aut in æquo verum esset, Cic. Br. 145: [découvrir] ce qu'il y a le vrai dans le droit écrit et dans l'équité; in rebus iniquissimis quid potest esse æqui? Cic. Phil. 2, 75: peut-il être question de justice dans les choses les plus injustes? plus æquo, Cic. Læl. 58: plus que de raison; æquum colens animus, Sen. Ben. 3, 15, 1: une âme qui a le culte de la justice II æquum bonum, l'équitable et le bien; a quo nec præsens nec absens quicquam æqui boni impetravit, Cic. Phil. 2, 94: de qui ni présent ni absent il n'a jamais obtenu rien de juste ni de bien; si aliquam partem æqui bonique dixeris, Ter. Phorm. 637: si tu as des prétentions tant soit peu raisonnables; æquum bonum tutatus est, Cic. Br. 198: il défendit le droit naturel, cf. 143; aequi boni facere aliquid, trouver bon qqch, s'en accommoder: Ter. Haut. 787; Cic. Att. 7, 7, 4; Liv. 34, 22, 13; [sans boni]: æqui istuc facio, Plaut. Mil. 784: cela m'est égal II quod (quantum) æquius melius ou melius æquius, Cic. Off. 3, 61: comme il est plus équitable et meilleur, en tout bien et toute justice. [zapst]¶6 égal [par comparaison]: æqua parta cum P. fratre gloria, Cic. Mur. 31: ayant acquis une gloire égale à celle de son frère Publius; æquo jure cum ceteris, Liv. 21, 3, 6: avec les mêmes droits que les autres, cf. 10, 24, 16 ; 26, 24, 3; æqua fere altitudine atque ille fuerat, Caes. BC. 2, 15, 1: de la même hauteur à peu près que l'autre avait été; condiciones pacis æquas victis ac victoribus fore, Liv. 9, 4, 3: que les conditions de paix seraient égales pour les vaincus et pour les vainqueurs; qua Cannensi clades, Liv. 27, 49, 5: défaite égale à celle de Cannes; aequa divinis, Sen. Vit. 16, 2: des avantages égaux à ceux des dieux; aequo fere spatio ab castris Ariovisti et Cæsaris, Caes. BG. 1, 43, 1: à une distance à peu près égale du camp d'Arioviste et du camp de César II aequa pars, Caes. BC. 3, 10, 7: une part égale; pensionibus æquis, Liv. 30, 37, 5: par paiements égaux; aequis manibus, Liv. 27, 13, 5; Tac. An. 1, 63; aequa manu, Sall. C. 39, 4; æquo proelio, Caes. BC. 3, 112, 7; æquo Marte, Liv. 2, 6, 10: avec des avantages égaux, le succès étant balancé, sans résultat décisif; aequis viribus, Liv. 7, 33, 5: avec des forces égales; in æqua causa populorum, Cic. Verr. 5, 49: quand la cause des deux peuples était la même; æquo jure, Cic. Off. 1, 121: avec l'égalité de droit, cf. Liv. 3, 53, 9; 6, 37, 4; æqua libertas, Cic. Rep. 1, 47; Liv. 4, 5, 5: liberté égale [pour tous] II [expression adverbiale] ex æquo, à égalité, sur le pied de l'égalité: Liv. 7, 30, 2; Sen. Ep. 121, 23; Tac. H. 4, 64, etc.; adversam ejus fortunam ex æquo detrectabant, Tac. H. 2, 97: ils se désintéressaient à un égal degré de son malheureux sort; in aequo esse, être au même niveau, être égal: Tac. An. 2, 44 ; H. 2, 20; in æquo aliquem alicui ponere, Liv. 39, 50, 11: placer une personne sur le même rang qu'une autre; in æquo utramque ponit repulsam, Sen. Ben. 5, 6. 7: il met sur la même ligne les deux refus; in æquo alicui stare, Sen. Ben. 2, 29, 2: se tenir au même niveau que qqn. =====]] arch. aiquom = æquum S.C. Bacch. CIL. 1, 196, 27; d. les mss souvent aequos = æquus, æquom = æquum, aecum = æquum.
    * * *
    aequus, a, um (aecus, a, um) égal    - Lebaigue P. 40 et P. 41 [zapst]¶1 plat, uni, plan: aequus locus, Caes. BG. 7, 28, 2: endroit uni, plaine; dorsum jugi prope æquum Caes. BG. 7, 44, 3: [on savait] que la croupe de la montagne était presque unie; æquiore loco, Caes. BG. 7, 51, 1: sur un terrain plus plat; loqui ex inferiore loco, ex superiore, ex aequo, Cic. de Or. 3, 23: parler d'un lieu plus bas [= devant les tribunaux, les juges siégant plus haut que l'avocat], d'un lieu plus élevé [ = devant le peuple, l'orateur étant à la tribune aux harangues qui dominait la foule], de plain-pied [ = devant le sénat, parce qu'on parlait de sa place] II [n. pris substt] in æquum descendere, Liv. 22, 14, 11, etc.: descendre dans la plaine; in æquo campi, Liv. 5, 38, 4: en plaine II [au fig.] in æquum descendere, Sen. Ben. 2, 13, 2; in æquum deducere Sen. Nat. 4, 13, 4: descendre, ramener au niveau de qqn [zapst]¶2 facile, favorable, avantageux: locus aequus ad dimicandum, Caes. BC. 3, 73, 5: emplacement favorable pour le combat; non æquum locum videbat suis, Nep. Milt. 5, 4: il voyait que l'endroit n'était pas favorable à ses troupes; et loco et tempore æquo, Caes. BC. 1, 85, 2: avec l'avantage à la fois du lieu et des circonstances; locus æquus agendis vineis, Liv. 21, 7, 6: lieu propice à la manoeuvre des mantelets (à pousser les)... [zapst]¶3 [fig.] favorable, bien disposé, bienveillant: mentibus æquis, Virg. En. 9, 234: avec des dispositions favorables; meis aequissimis utuntur auribus, Cic. Fam. 7, 33, 2: ils ont en moi le plus bienveillant auditeur; æquis auribus audire, Liv, 2, 61, 9; 22, 25, 12: écouter d'une oreille favorable; æquis oculis, Virg. En. 4, 372; Curt. 8, 2, 9; Sen. Tranq. 9, 2: d'un oeil favorable II [en parl. des pers.] aequior sibi quam reo, Cic. Dej. 4: mieux disposé pour soi-même que pour l'accusé; nimis æquus aut iniquus, Liv. 38, 55, 4: trop bienveillant ou trop malveillant; æquiores Lacedæmoniis quam Achæis, Liv. 39, 35, 6: plus favorables aux Lacédémoniens qu'aux Achéens, cf. Tac. An. 3, 8 ; 4, 4; quos æquus amavit Juppiter, Virg. En. 6, 129: aimés de Jupiter favorable; Flavianis aequior a tergo (luna), Tac. H. 3, 23: la lune était plus favorable aux Flaviens qui l'avaient dans le dos II [pl. m. pris substt] æqui et iniqui, gens bien et mal disposés, amis et ennemis: Cic. Fam. 3, 6, 6; Liv. 5, 45, 1; 22, 26, 5; Plin. Ep. 9, 1, 3. [zapst]¶4 égal [en parl. de l'âme], calme, tranquille: concedo, quod animus æquus est, Cic. Amer. 145: j'accorde, parce que je suis résigné; aequo animo: avec calme, avec sang-froid, avec résignation: Caes. BC. 1, 75, 1, etc.; Cic. Cat. 1, 20, etc. ; ut eos aequos placatosque dimittas, Cic. Or. 34: [tu parviens] à renvoyer résignés et apaisés ceux [mêmes contre lesquels tu décides]; adversam fortunam æquus tolerat, Tac. An. 5, 8: il supporte avec calme la mauvaise fortune. [zapst]¶5 égal, équitable, juste: aequa sententia, Cic. Fin. 2, 37: sentence équitable; aequae condiciones, Caes. BC. 1, 26, 4: conditions équitables; causa aequa, Cic. Off. 3, 38: cause juste; aequus judex, Cic. Verr. 1, 72, etc.: juge équitable II æquum est, il est juste, il convient [avec prop. inf.]: quinquaginta annorum possessiones moveri non nimis æquum putabat, Cic. Off. 2, 81: à ses yeux, il n'était guère juste de déposséder d'une propriété de cinquante ans; [avec ut] aequum videtur tibi ut... dicam, Plaut. Rud. 1230: il te paraît juste que je dise, cf. Sen. Contr. 9, 3 (26), 1; Mart. 1, 114, 5; [avec quin] Plaut. Trin. 588 II [n. sing. pris substt] æquum, i, l'équité: quid in jure aut in æquo verum esset, Cic. Br. 145: [découvrir] ce qu'il y a le vrai dans le droit écrit et dans l'équité; in rebus iniquissimis quid potest esse æqui? Cic. Phil. 2, 75: peut-il être question de justice dans les choses les plus injustes? plus æquo, Cic. Læl. 58: plus que de raison; æquum colens animus, Sen. Ben. 3, 15, 1: une âme qui a le culte de la justice II æquum bonum, l'équitable et le bien; a quo nec præsens nec absens quicquam æqui boni impetravit, Cic. Phil. 2, 94: de qui ni présent ni absent il n'a jamais obtenu rien de juste ni de bien; si aliquam partem æqui bonique dixeris, Ter. Phorm. 637: si tu as des prétentions tant soit peu raisonnables; æquum bonum tutatus est, Cic. Br. 198: il défendit le droit naturel, cf. 143; aequi boni facere aliquid, trouver bon qqch, s'en accommoder: Ter. Haut. 787; Cic. Att. 7, 7, 4; Liv. 34, 22, 13; [sans boni]: æqui istuc facio, Plaut. Mil. 784: cela m'est égal II quod (quantum) æquius melius ou melius æquius, Cic. Off. 3, 61: comme il est plus équitable et meilleur, en tout bien et toute justice. [zapst]¶6 égal [par comparaison]: æqua parta cum P. fratre gloria, Cic. Mur. 31: ayant acquis une gloire égale à celle de son frère Publius; æquo jure cum ceteris, Liv. 21, 3, 6: avec les mêmes droits que les autres, cf. 10, 24, 16 ; 26, 24, 3; æqua fere altitudine atque ille fuerat, Caes. BC. 2, 15, 1: de la même hauteur à peu près que l'autre avait été; condiciones pacis æquas victis ac victoribus fore, Liv. 9, 4, 3: que les conditions de paix seraient égales pour les vaincus et pour les vainqueurs; qua Cannensi clades, Liv. 27, 49, 5: défaite égale à celle de Cannes; aequa divinis, Sen. Vit. 16, 2: des avantages égaux à ceux des dieux; aequo fere spatio ab castris Ariovisti et Cæsaris, Caes. BG. 1, 43, 1: à une distance à peu près égale du camp d'Arioviste et du camp de César II aequa pars, Caes. BC. 3, 10, 7: une part égale; pensionibus æquis, Liv. 30, 37, 5: par paiements égaux; aequis manibus, Liv. 27, 13, 5; Tac. An. 1, 63; aequa manu, Sall. C. 39, 4; æquo proelio, Caes. BC. 3, 112, 7; æquo Marte, Liv. 2, 6, 10: avec des avantages égaux, le succès étant balancé, sans résultat décisif; aequis viribus, Liv. 7, 33, 5: avec des forces égales; in æqua causa populorum, Cic. Verr. 5, 49: quand la cause des deux peuples était la même; æquo jure, Cic. Off. 1, 121: avec l'égalité de droit, cf. Liv. 3, 53, 9; 6, 37, 4; æqua libertas, Cic. Rep. 1, 47; Liv. 4, 5, 5: liberté égale [pour tous] II [expression adverbiale] ex æquo, à égalité, sur le pied de l'égalité: Liv. 7, 30, 2; Sen. Ep. 121, 23; Tac. H. 4, 64, etc.; adversam ejus fortunam ex æquo detrectabant, Tac. H. 2, 97: ils se désintéressaient à un égal degré de son malheureux sort; in aequo esse, être au même niveau, être égal: Tac. An. 2, 44 ; H. 2, 20; in æquo aliquem alicui ponere, Liv. 39, 50, 11: placer une personne sur le même rang qu'une autre; in æquo utramque ponit repulsam, Sen. Ben. 5, 6. 7: il met sur la même ligne les deux refus; in æquo alicui stare, Sen. Ben. 2, 29, 2: se tenir au même niveau que qqn. =====]] arch. aiquom = æquum S.C. Bacch. CIL. 1, 196, 27; d. les mss souvent aequos = æquus, æquom = æquum, aecum = æquum.
    * * *
        AEquus, Adiectiuum. Plain et uni.
    \
        AEquum campi. Liu. La plaine d'un champ.
    \
        Ex aequo loco dicere. Cic. Parler compaignon à compaignon.
    \
        AEquus. Cic. Juste, Qui ne porte point plus de faveur et d'affection à l'un qu'à l'autre.
    \
        AEquus, pro AEqualis. Terent. Esgal. \ Vtinam esset mihi pars aequa amoris tecum. Terent. Que tu m'aimasses autant que je t'aime.
    \
        AEquus alicui. Humain à aucun, Bening et gratieux, Qui ne le traicte point rigoureusement.
    \
        Se aequum praebere sibiipsi. Cic. Garder bien son droict.
    \
        Se aequum praebere alteri. Cic. Faire droict et raison à autruy, et ne luy point estre rigoureux.
    \
        AEquum esse alicui. Terent. Scavoir bon gré à aucun, N'estre point marri contre luy d'avoir faict quelque chose, Estre content de luy, Luy estre plus doulx et gratieux, Le supporter et excuser.
    \
        AEquus animus. Courage qui endure tout sans se contrister, Qui prend tout en gré et patience, qui ne s'esmeut de rien.
    \
        Animo aequissimo mori. Cic. Mourir voluntiers, et sans regret.
    \
        Facile et aequo animo carebam. Cic. Il ne me grevoit point de ne les point avoir, Je m'en passoye bien aiseement.
    \
        AEquo animo attendere. Terent. Ouir voluntiers.
    \
        Animo aequo esse de re aliqua. Cic. Ne se soulcier point de quelque chose, Ne s'en chaloir.
    \
        Animus aequus est. Cic. Je ne m'en soulcie point.
    \
        Animo haud aequo expectare comites. Horat. Attendre impatiemment et avec mal contentement.
    \
        Conditio aequa. Cic. Parti et condition qui n'est point plus avantageuse à l'un qu'à l'autre.
    \
        Discrimen aequum. Virg. Pareille ou esgale distance.
    \
        AEquus iudex: cui contrarium est Iniquus. Cic. Juge juste, Qui garde bien le droict des parties, Juge esgal et equitable.
    \
        Nimis aequus iudex. Liu. Favorable. B.
    \
        Vide quam me sis vsurus aequo. Cic. Regarde que tu me trouveras raisonnable et equitable.
    \
        Nunquam te aequo vsus sum. Tu m'as tousjours faict du pis que tu as peu. B.
    \
        Magistratus aequus. Cic. Juste, et qui n'est point favorable ne accepteur de personnes.
    \
        Mens aequa. Horat. Constante, Telle en adversité qu'en prosperité.
    \
        Oculis aequis aliquem aspicere. Virgil. Regarder voluntiers et de bon cueur.
    \
        AEqua atque honesta postulatio. Cic. Raisonnable et honneste demande.
    \
        AEqui et iniqui. Cic. Amis et ennemis, Bien vueillants et mal vueillants, Favorisants et desfavorisants.
    \
        AEqui et pares. Author ad Heren. Esgauls et pareils.
    \
        AEquum, absolute et per se positum, pro Aequitate. Equité.
    \
        Seruantissimus aequi. Virg. Qui va selon equité, et à la bonne foy.
    \
        Non aequum dicis. Terent. Il n'y a point de raison en ce que tu dis.
    \
        Non aequum facis. Ter. Ce que tu fais, n'est point raisonnable.
    \
        AEquum postulare. Cic. Demander la raison, et ce qui est equitable.
    \
        AEquum est. Terent. C'est la raison, Il appartient bien.
    \
        AEquo concretius. Lucret. Plus espez que de raison.
    \
        AEquum et bonum quum dicimus, absolutam bonitatem, aequitatemque significamus. Terent. La bonne et vraye equité, qui ne regarde point la rigueur de droict.
    \
        AEquum et bonum colere. Plaut. Aller selon droict et raison, Aller à l'equité.
    \
        AEquum et bonum habere. Cic. Avoir bon droict, Avoir bonne cause, Avoir l'equité pour soy.
    \
        AEquum bonum dicere. Terent. Parler raisonnablement, Aller à la raison, offrir quelque parti raisonnable.
    \
        Pro aequo et bono dicere. Cic. Pour l'equité.
    \
        AEqui boni facere: vel, AEqui bonique facere. Cic. Prendre en bien, ou en bonne part.
    \
        AEquum bonumve impetrare. Cic. Obtenir de quelcun ce qui est de raison.
    \
        Ex aequo et bono facere. Terent. Faire à la bonne foy.
    \
        Ex aequo et bono viuere. Vivre selon Dieu et raison.
    \
        Ex aequo conuiuentes. Sueton. Per à compaignon. B.
    \
        Vsurpare officia prope ex aequo. Sueton. Per à compaignon. B.

    Dictionarium latinogallicum > aequus

  • 11 excludo

    exclūdo, ĕre, clūsi, clūsum - tr. - [st2]1 [-] ne pas laisser entrer, ne pas admettre, exclure. [st2]2 [-] faire sortir, mettre dehors, chasser, éloigner, repousser, rejeter; empêcher. [st2]3 [-] priver. [st2]4 [-] séparer. [st2]5 [-] élider (en t. de gram.). [st2]6 [-] excepter. [st2]7 [-] clore, terminer.    - ego excludor, Ter. Eun. 1, 2, 79: moi, je ne suis pas admis.    - a re frumentaria excludere: couper le ravitaillement.    - non excludi quominus: ne pas être empêché de.    - Numidae integri ab acie (cohortes) excludebant, Caes. B. C. 2, 41, 6: les Numides, dans une forme intacte, les coupaient de leur ligne.    - ex ovis pullos excludere, Cic. N. D. 2, 52, 129: faire éclore des petits.
    * * *
    exclūdo, ĕre, clūsi, clūsum - tr. - [st2]1 [-] ne pas laisser entrer, ne pas admettre, exclure. [st2]2 [-] faire sortir, mettre dehors, chasser, éloigner, repousser, rejeter; empêcher. [st2]3 [-] priver. [st2]4 [-] séparer. [st2]5 [-] élider (en t. de gram.). [st2]6 [-] excepter. [st2]7 [-] clore, terminer.    - ego excludor, Ter. Eun. 1, 2, 79: moi, je ne suis pas admis.    - a re frumentaria excludere: couper le ravitaillement.    - non excludi quominus: ne pas être empêché de.    - Numidae integri ab acie (cohortes) excludebant, Caes. B. C. 2, 41, 6: les Numides, dans une forme intacte, les coupaient de leur ligne.    - ex ovis pullos excludere, Cic. N. D. 2, 52, 129: faire éclore des petits.
    * * *
        Excludo, excludis, exclusi, exclusum, pen. prod. excludere. Plaut. Forclorre, Mettre hors, Enfermer dehors, Chasser, Jecter hors, Forbannir.
    \
        Excludere aliquem ab alio. Cic. L'empescher et garder qu'il ne se puisse joindre avec un autre.
    \
        Excludere amicitias. Cic. Empescher et chasser.
    \
        Excludi Cappadocia. Cic. Trouver les passages fermez, et n'y pouvoir entrer.
    \
        Excludi a portu et profugio. Cic. N'estre receu.
    \
        Amicitia nullo loco excluditur. Cic. Est la bien venue par tout.
    \
        Excludere alicui oculum. Plaut. Jecter l'oeil hors de la teste, Paucher, ou Pocher un oeil.
    \
        Excludere a consilio publico spem pacis. Cic. Mettre hors d'espoir d'avoir la paix.
    \
        Exclusus suffragio. Liu. Qui n'ha eu voix.
    \
        Excludi tempore, aut temporis spatiis. Cic. Estre debouté de faire quelque chose à faulte d'avoir assez temps, ou d'estre venu à heure.
    \
        Excludere. Cic. Rejecter, Ne vouloir point recevoir, Debouter.
    \
        Excludere, gallinae vel aues dicuntur. Columel. Esclorre, Poulciner.

    Dictionarium latinogallicum > excludo

  • 12 in

       - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
    * * *
       - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
    * * *
        Caue ne illi obiectes nunc, in aegritudine Te has emisse. Plaut. Que tu te repens de les avoir acheté, ou Que tu les as acheté à regret et contre ton coeur.
    \
        In aere alieno esse. Cic. Estre endebté.
    \
        Immane est facinus, verum in aetate vtile et conducibile. Plaut. En temps et lieu, Aucunesfois.
    \
        In aeuo nostro. Plin. De nostre temps.
    \
        In_aeternum. Plin. iunior. Eternellement, A jamais.
    \
        In agendo. Terent. En jouant la farce.
    \
        In apparando consumunt diem. Terent. A appareiller.
    \
        In alio facere. Gell. Quae ita acerbitas est, si idem fiat in te, quod tute in alio feceris? A un autre.
    \
        Inuadere in aliquem. Tacit. Assaillir aucun.
    \
        In aliquo referam gratiam. Plaut. En quelque autre chose.
    \
        In ambiguo esse. Plaut. Estre en doubte.
    \
        In amicitiam et in amicitia alicuius esse. Cic. Estre son ami.
    \
        In animis nostris et iudiciis es. Plin. iun. Tu as gaigné nostre coeur.
    \
        In animo est. Liu. J'ay fantasie et vouloir de, etc.
    \
        Designati Consules in eum annum fuerant. Liu. Pour ceste annee.
    \
        Magistratibus in annum creatis. Liu. Pour un an.
    \
        Inducias in triginta annos impetrarunt. Liu. Pour trente ans.
    \
        Sestertia centena in annum accepit. Suet. Pour une annee.
    \
        In annos singulos. Liu. Quae bina milia aeris in annos singulos penderent. Par chascun an.
    \
        In ante diem XV. Cal. distulit. Cic. Jusques au quinzieme jour des Calendes.
    \
        In apertum proferre aliquod opus. Cic. Publier.
    \
        Vti re aliqua in argumentum. Quint. Pour argument et preuve.
    \
        In armis erant. Liu. Ils estoyent en armes, En champ de bataille.
    \
        In articulo ipso temporis. Cic. Sur le point du temps.
    \
        In assem. Columel. En tout, Toutes sommes assemblees.
    \
        In aurem dicere. Plin. En l'oreille.
    \
        Neminem docere, in authoritatem scientiae est. Plin. Donne reputation d'estre scavant.
    \
        Sentio, nisi in bonis, amicitiam esse non posse. Cic. Entre les gens de bien.
    \
        Cui praeter honestum nihil est in bonis. Cic. Il n'estime nul autre bien qu'honnesteté.
    \
        In breui. Quintil. En brief, Briefvement.
    \
        Ire in caedes. Tacit. Aller faire meurtres.
    \
        In caelo esse. Cic. Estre le plus heureux du monde.
    \
        Sextantibus collatis in capita. Liu. Pour homme.
    \
        Dare aliquid in casum. Tacit. Mettre en hazard, Mettre à l'adventure, Adventurer, Hazarder.
    \
        In cibo et vino. Cic. En mangeant et beuvant.
    \
        Olera ferre in coenam seni. Terent. Pour le soupper.
    \
        In coenas singulas. Gell. Pour chascun soupper.
    \
        In cogitando. Plaut. Multum in cogitando dolorem indipiscor. D'y penser, ou en y pensant.
    \
        In cognoscendo tute ipse aderis Chaerea. Terent. Quand ce viendra à la recongnoistre.
    \
        In commune consulere. Terent. Autant pour l'un que pour l'autre.
    \
        In commune consultare. Plin. iunior. Ensemble.
    \
        In commune dicere. Plin. Tout ensemble, En general.
    \
        In commune loqui. Plin. iunior. Parler ensemble, Deviser.
    \
        In commune vocare honores. Liu. Mettre les offices en commun, Constituer en dignité aussi tost le filz d'un privé, que le filz d'un Senateur, Garder equalité en la collation des dignitez sans acception des personnes.
    \
        In conspectum aspice. Plaut. Devant toy, Devant tes yeulx.
    \
        In contrarium. Plin. Au contraire.
    \
        A quo factum sit, in controuersiam venit. Quintil. On est endebat et different.
    \
        In crastinum. Plaut. Demain, Pour demain.
    \
        In culpa inuenire aliquem. Terent. Trouver que c'est sa faulte de quelque chose.
    \
        In culpam dicere. Gell. Pour reproche et blasme.
    \
        In denegando modo quis pudor est paululum. Terent. Quand ce vient à renier la chose.
    \
        In diem istuc Parmeno est fortasse quod minitare. Terent. Tu me menaces de bien loing, Il y a long temps d'ici là.
    \
        In qua die. Terent. En quel jour.
    \
        In diem viuere. Cicero. Au jour la journee, Sans se soulcier du lendemain.
    \
        In diem abiit praesens quod fuerat malum. Terent. Ta punition n'est seulement que differee, Tu n'y pers que l'attente.
    \
        In diem. Ouid. Pour un jour seulement.
    \
        In hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.
    \
        In hunc diem a me vt caueant ne credant mihi. Plaut. Du jourdhuy, ou desormais.
    \
        Illi heri me vocauerant in hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.
    \
        In hunc diem. Plaut. Jusques aujourdhuy.
    \
        Confirmarunt Consules se his supplicationibus in hunc annum non vsuros. Caelius ad Ciceronem. De ceste annee.
    \
        In dies. Plaut. De jour en jour, Par chascun jour, Touts les jours.
    \
        Crescente in dies multitudine. Liu. Journellement.
    \
        In dies singulos. Cic. Par chascun jour.
    \
        In his diebus. Plaut. Ces jours ci.
    \
        Fere in diebus paucis quibus haec acta sunt, Chrysis vicina haec moritur. Terent. Peu de temps apres.
    \
        In difficili est casus ille. Scaeuola. Il est difficile.
    \
        In disciplinam tradere puerum. Suet. Bailler pour estre enseigné et endoctriné.
    \
        In diuersum. Plin. Donec in diuersum abducat a nidis. Autre part.
    \
        In diuersum sterni. Colum. Du travers.
    \
        Filiam suam despondit in diuitias maximas. Plaut. A un fort riche compaignon.
    \
        In diuitiis esse. Plaut. Estre riche.
    \
        In domo, pro Domi. Quintil. En la maison.
    \
        In dotem esse, et doti esse, Iulianus. Pour dot.
    \
        In dubio est animus. Terent. En doubte.
    \
        In dubio est vita. Terent. En dangier.
    \
        In dubio fuit vtrum L. Manilius, etc. Liu. On a doubté autresfois si, etc.
    \
        Iam ferme in exitu annus erat. Liu. L'annee estoit ja presque finee.
    \
        Quae in exemplum assumimus. Quintil. Que nous prenons pour preuve et exemple.
    \
        In expedito esse. Quintil. Prest et appareillé.
    \
        Sum in expectatione omnium rerum, quid in Gallia, etc. Plancus ad Ciceronem. J'attens toutes nouvelles de, etc.
    \
        In fabulis esse. Suet. Coena quoque eius secretior in fabulis fuit. On se mocquoit, et en faisoit on des contes, Il en fut moult parlé.
    \
        Quum exitus haud in facili essent. Liu. Ne fussent pas faciles.
    \
        In familiaribus alicuius esse. Cic. Estre du nombre de ses familiers.
    \
        In futurum. Plin. iunior. Pour l'advenir, Pour le temps advenir.
    \
        In genua astat. Plaut. Il est à genoulx, Agenouillé.
    \
        In gloria esse. Plin. Estre prisé et loué.
    \
        In gloriam referre aliquid. Liu. Pour en estre loué et honoré.
    \
        In hoc factum est. Colum. Pour servir à ce, Pour ce.
    \
        Cannensis praedicta clades in haec ferme verba erat. Liu. En telz mots.
    \
        In hoc similis illi. Cic. En ce.
    \
        In hoc sumus sapientes, quod, etc. Cic. En cela sommes, etc.
    \
        In hac parte. Plin. En ce.
    \
        In honore hominum, et in honore famae esse. Plin. iunior. Estre honoré des hommes, et avoir grand bruit.
    \
        In honore mensarum est buteo accipitrum genus. Plin. Est fort estimé en banquets.
    \
        In horam viuere. Cic. Ne se soulcier de son vivre sinon d'heure en autre.
    \
        In hora vna. Plaut. En une heure.
    \
        In horas expectare. Plin. iunior. D'heure en heure.
    \
        In horas, pro Saepissime. Horat. A toute heure, A touts propos, D'heure en heure.
    \
        In istac finem faciat. Terent. Avec ceste là.
    \
        Depicta tabula in imaginem rei. Quintil. A la semblance.
    \
        In immensum. Plin. Sans mesure, Oultre mesure.
    \
        In incertum. Liu. A toutes adventures, A l'adventure.
    \
        Res omnis in incerto sita est. Plaut. Est incertaine.
    \
        In incerto est vtrum, etc. Liu. Il est incertain, On ne scait si, etc.
    \
        In re incipiunda. Terent. Quand ce veint à commencer.
    \
        In infinitum epistolam extendam, si gaudio meo indulgeam. Plin. iunior. Sans fin.
    \
        In ingressu. Plin. iunior. A l'entree.
    \
        In insidiis esse. Terent. Faire le guet, Guetter, Estre aux embusches.
    \
        In integro res est. Cic. La chose est encore en son entier, Il n'y a encore rien faict, On en peult faire ce qu'on veult.
    \
        Quum tibi in integro tota res esset. Cic. Tu n'avois encore rien entamé ne commencé.
    \
        In integrum restitutus. Cic. Remis en son entier.
    \
        In inuidia et in odio esse apud aliquem. Cic. Estre envié et hay.
    \
        In itinere. Terent. Sur le chemin, En allant.
    \
        In itinere est Antonius. Brutus Ciceroni. Il est en chemin.
    \
        In iugerum, In iugera singula. Cic. Pour chascun demi arpent.
    \
        In legem. Senec. Pour loy, Au lieu de loy.
    \
        In loco. Terent. En temps et en lieu.
    \
        In loco fratris amare. Terent. Autant que son frere, que s'il estoit son frere.
    \
        In beneficii loco petere aliquid ab altero. Cic. Le requerir d'un plaisir.
    \
        In loco posita aedilitas. Cic. Baillee à celuy à qui elle appartenoit et qui en estoit digne.
    \
        In locum alterius consulatum petere. Cic. Pour tenir sa place, Au lieu de luy.
    \
        In longum trahere. Plin. Alonger.
    \
        In lucem semper Acerra bibit. Martial. Jusques au jour.
    \
        In manibus est res. Cic. L'affaire est sur le poinct d'estre despesché.
    \
        Quos libros Bruto mittimus, in manibus habent librarii. Cic. Mes escrivains les ont entre les mains, et les escrivent.
    \
        Ecce in manibus vir et praestantissimo ingenio, et flagrantistudio. Cic. Voici ci pres sans aller plus loing.
    \
        Libelli nominum vestrorum consiliique huius in manibus erant omnium. Cic. Il n'y avoit piece qui n'eust le roole de vous autres.
    \
        Non vacat, quia vindemiae in manibus. Plin. iunior. Car nous faisons vendenges.
    \
        Quum tantum belli in manibus esset. Liu. Veu les grands empeschements des guerres qu'ils avoyent sur les bras.
    \
        Quam spem nunc habeat in manibus. Cic. Qu'il ha à ceste heure.
    \
        Victoria in manibus est. Liu. La victoire est en nostre puissance, La victoire est nostre si nous voulons.
    \
        In manu mea est. Cic. Il est en moy et en ma puissance.
    \
        Tibi in manu est ne fiat. Terent. Il est en toy que la chose ne se face.
    \
        Si quidem licebit per illos, quibus est in manu. Plaut. Qui gouvernent l'affaire.
    \
        Agas quod in manu est. Plaut. Fay ce que tu pourras, ou ce que tu as entre mains.
    \
        Quo eueniat, diis in manu est. Plaut. C'est à Dieu d'en faire ce que luy plaira.
    \
        In materiam adhaerescere. Cic. S'attacher au bois.
    \
        In me. Terent. En moy.
    \
        Mater virginis in medio est. Terent. Au milieu, et devant voz yeulx.
    \
        In medium relinquere. Gell. Laisser la chose à disputer aux autres, En laisser penser à un chascun ce qu'il vouldra.
    \
        In memoriam redire et regredi. Plaut. Se souvenir.
    \
        In memoriam sempiternam. Cic. Pour perpetuelle memoire.
    \
        Vnum in mente est mihi nunc, satis vt commode, etc. Plau. J'ay une chose en la fantasie.
    \
        Qui istuc in mente est tibi, mi vir, percontarier? Plaut. Dont te vient la fantasie de, etc.
    \
        Nunc vero mihi in mentem fuit. Plautus. Il m'en souvient orprimes.
    \
        Illud de Rhodio dictum in mentem venit. Terent. Il me souvient, Il me vient en memoire.
    \
        In meridiem spectat. Cato. Il est tourné droict au midi.
    \
        In metu esse. Plaut. Terent. Estre en crainte, Avoir paour.
    \
        In militem, in capita, in naues, et similia. Var. Pour chasque homme de guerre.
    \
        In centum sues, decem verres satis esse putant. Var. Pour chasque cent de truyes.
    \
        In modum seruorum. Tacit. A la facon des serfz.
    \
        Peto a te maiorem in modum. Cic. Tresfort, Le plus fort que je puis.
    \
        In modum peregrinum. Plaut. En estrange facon.
    \
        In seruilem modum lacerati atque extorti. Liu. A la facon de serfz, Comme serfz.
    \
        In modum perpetuum perii. Plaut. A tousjours et à jamais.
    \
        In modum amici. Sueton. A la facon d'un ami, En ami.
    \
        In mora Tribuni erant. Liu. Retardoyent, Empeschoyent.
    \
        In more est. Plin. C'est la coustume.
    \
        In morem. Virgil. Selon la coustume.
    \
        In morte. Plaut. A la mort, Quand il mouroit.
    \
        In multum velociores. Plin. Beaucoup plus, etc.
    \
        In noctes singulas. Plaut. Par chasques nuicts.
    \
        In nominando. Var. En nommant.
    \
        In nouissimis esse. Cic. Estre des derniers et des moins estimez.
    \
        In noxa, vel noxia esse. Terent. Estre coulpable d'aucun cas, En estre attainct et convaincu.
    \
        In numerum ludere. Virgil. Danser de mesure.
    \
        In numerato habere. Quintil. Avoir tout comptant et tout prest.
    \
        In obliquum alios sequi. Liu. De travers, A la traverse.
    \
        In occulto. Plaut. En cachette.
    \
        Secreto et in occulto. Caes. A part, et en lieu privé.
    \
        In oculis exercitus. Cic. En la presence de son ost.
    \
        In oculis habitare. Cic. Ne partir ou bouger de la ville, et se monstrer ou faire veoir touts les jours.
    \
        In odio esse. Cic. Estre hay.
    \
        In odio. Plin. Par despit et haine.
    \
        In opere faciundo. Terent. En faisant la besongne.
    \
        In orbem se tutari. Liu. En rond.
    \
        In orbem. Liu. Par tour.
    \
        Vt vnus fasces haberet, et hoc insigne regium in orbem suam cuiusque vicem per omnes iret. Liu. Chascun sa fois et en son tour, Tour à tour.
    \
        In ordine. Plaut. Par ordre.
    \
        In ordinem reponere. Colum. En ordre.
    \
        In os. Senec. Si in ora parentum filios iugulat. En leur presence, A leur visage.
    \
        In ore est omni populo. Terent. Tout le peuple en bruit, Tout le monde en parle, Tout le monde parle de luy, On ne parle que de luy.
    \
        In pariundo. Terent. En travail d'enfant, En enfantant.
    \
        In parte causae. Plinius iunior. En certain poinct et partie du proces.
    \
        Velut ipse in parte laboris ac periculi fuissem. Liu. Comme si j'eusse porté une partie du faiz.
    \
        Cunctis in partes muneris sui benigne pollicentibus operam. Liu. Chascun en son endroict, Pour sa part, et pour le regard de sa charge.
    \
        In partem dimidiam decoquere. Colum. Jusques à la moitié.
    \
        In vtranque partem. Cic. De costé et d'autre.
    \
        In paucos dies. Liu. Pour quelque peu de temps.
    \
        Vbi vidi, ego me in pedes. Sub. conieci. Terent. Et moy de fuir.
    \
        Hinc me coniicerem protinus in pedes. Terent. Je m'en fuiroye.
    \
        In pedes nasci, Vide NASCOR. Naistre les pieds devant.
    \
        In pedem. Cic. Pour chasque pied.
    \
        In pedes soleas inducere. Cic. Chausser.
    \
        In perendinum. Plaut. Apres demain.
    \
        In perpetuum, contrarium habet In tempus. Terent. A tousjours et à jamais.
    \
        In perpetuum. Cic. Pour jamais.
    \
        In plenum. Plin. En general, Pour en parler en general.
    \
        In portu sum. Cic. A port, En sauveté.
    \
        In posterum. Cic. Doresenavant, D'ici en avant, Ci apres, Le temps advenir.
    \
        In posteritatem. Cic. Au temps advenir.
    \
        In potestate alicuius esse. Cic. En sa puissance et subjection, Se rendre obeissant à luy.
    \
        Tuum esse in potiundo periculum non vis. Terent. Tu ne veuls que la jouissance en soit tienne au danger d'autruy.
    \
        In praesentia. Pour le present. Presentement. Terentius, - ne in praesentia haec hinc abeat.
    \
        Auferre in praesentia. Terent. Presentement et tout à l'heure.
    \
        Si scripturam spreuissem in praesentia. Terent. Tout alors que, etc.
    \
        Debes animaduertere quot in praesentia cohortes contra te habeat. Caesar. Cic. Maintenant, A ceste heure.
    \
        Quum emere vellet in palatio domum, et pecuniam in praesens non haberet. Gell. Alors, A l'heure, Presentement.
    \
        In praesenti Cicero dixit de tempore in quo loquebatur: vt, Haec ad te in praesenti scripsi, vt speres, etc. Maintenant, Presentement.
    \
        In praeteritum. Quintil. Pour le temps passé.
    \
        In pretio esse. Plin. Estre prisé et estimé.
    \
        In primis. Sallust. Principalement, Plus que toute autre chose.
    \
        Omnes cupimus, ego in primis, quamprimum te videre. Cic. Plus que touts les autres.
    \
        In primis rogo te ad hominem ventosissimum Lepidum mittas, etc. Brutus ad Ciceronem. Tout premierement, Devant toutes choses.
    \
        In principibus. Cic. Entre les plus grans, Du nombre des plus grans.
    \
        In principio. Plaut. Iam in principio id mihi placet. Pour le commencement.
    \
        Blande in principio alloqui. Terent. Du commencement.
    \
        In priuato, et In publico, contraria. Liu. En privé et secrettement en sa maison.
    \
        In probro esse. Terent. Estre deshonoré, Estre à deshonneur, Estre honni.
    \
        In procliui est. Terent. Il est facile et aisé.
    \
        Iram in promptu gerere. Plaut. Se courroucer incontinent et tout à coup.
    \
        In promptu causa est. Ouid. La cause est evidente et manifeste.
    \
        Quum illa pateant, in promptuque sint omnibus. Cic. Veu que ces choses sont ouvertes et evidentes à touts.
    \
        In propatulo. Plin. iunior. Devant touts, Publiquement.
    \
        In propatulo aedium. Liu. Devant les maisons, En pleine rue.
    \
        Iam in propinquo certamen erat. Liu. Le combat estoit prest à donner.
    \
        In proximo. Terent. Tout aupres de nous.
    \
        In publico. Plin. Devant touts, Parmi les rues.
    \
        In publicum redigere bona. Liu. Confisquer.
    \
        In punctum. Sueton. Pour chascun poinct.
    \
        In queis sumus. Cic. Entre lesquels nous sommes.
    \
        In querelis mens. Plaut. Pleine de querelles.
    \
        In quinquennio. Cic. En cinq ans.
    \
        Duabus epistolis tuis perdiligenter in eandem rationem scriptis. Cic. Touchant le mesme affaire.
    \
        In reliquum tempus. Cic. Pour le temps advenir.
    \
        In remedio esse. Plin. Servir de remede.
    \
        In rem praesentem venire. Cic. Venir sur les lieux contentieux qui toutesfois se faisoit en autre maniere que celle d'aujourdhuy, Faire veue des lieux, Monstrer au doigt et à l'oeil.
    \
        Non potui te magis in rem praesentem perducere. Pli. iunior. Je ne t'eusse sceu plus clairement donner à entendre la chose.
    \
        In rem praesentem excurrere. Plin. iunior. Aller sur le lieu.
    \
        Ego in re praesenti inuenisse videor, quemadmodum huic periculo occurrerem. Plin. iunior. Moy estant sur le lieu.
    \
        In re praesenti, ex copia piscaria Consulere licebit quid emam. Plaut. Quand je seray là.
    \
        Fui illic in re praesenti. Plaut. Là, En ce lieu là, Quand la chose se faisoit.
    \
        In re praesenti deliberabis et constitues. Traianus ad Plinium. Sur le lieu.
    \
        Omnia quae in re praesenti accidisse credibile est. Quint. Alors, A l'heure, Sur le lieu.
    \
        In re mea est. Plaut. A mon prouffit.
    \
        In re ipsa. Terent. Par experience.
    \
        In eam rem siquid habebo. Plaut. Qui serve à cela, Qui soit afferent et pertinent à la matiere.
    \
        In rem nostram est. Plaut. C'est nostre prouffit.
    \
        Si in rem est vtrique, vt fiant, accersi iube. Terent. Si c'est le prouffit de touts deux.
    \
        In rem ventris. Plaut. Au prouffit du ventre.
    \
        In rem iurare. Vlpian. Jurer ou prester le serment de ce dont est proces simplement, non de son faict seulement, Jurer de la chose dont est question.
    \
        In rem concepta actio, vel scripta. Vlpian. Une action qu'il est permis intenter eu esgard à la chose seulement dont en icelle est question, non à la personne contre laquelle on agit, ou Une action de sa nature personnelle, laquelle à la maniere de reelles, compette contre touts ceulx qui detiennent la chose dont est question.
    \
        In illius respectum, iste populo praesideat. Senec. Pour l'esgard et en faveur de luy, Quand pour le respect des vertus du pere, on constitue le filz en dignité, combien que de soy il ne l'ait merité.
    \
        In ridiculo haberi. Plaut. Estre mocqué.
    \
        In saginam se coniicere. Plaut. Se mettre à gourmander et yvrongner.
    \
        In senecta. Plaut. En vieillesse.
    \
        Qui estis in senioribus. Plaut. Qui estes des plus anciens.
    \
        In sententia eadem esse. Cic. Tenir tousjours son opinion, Estre tousjours d'une opinion, Perseverer en son, etc.
    \
        In serum. Sueton. Jusques sur le soir.
    \
        In singulas ciuitates imposita pecunia. Liu. Sur chascune cité.
    \
        In singulos, HS. quinquagenis millibus dannari mauultis? Cic. Aimez vous mieulx estre condemnez un chascun de vous, etc.
    \
        In solatio est. Plaut. Cela me console.
    \
        In solutum accipere. Senec. Pour payement.
    \
        In solem proferre. Colum. Au soleil.
    \
        In somnis. Plaut. En dormant.
    \
        In speciem. Liu. Par faulx semblant.
    \
        Ducentes paucos in speciem captiuos. Liu. Faisants semblant de mener avec eulx, Pour monstre, Pour faire monstre.
    \
        Tenui vulnere in speciem. Liu. Ce semble à veoir.
    \
        Praeclara classis in speciem. Cic. D'apparence, Ce semble à veoir.
    \
        In spem vniuersae praedae flumen traiiciunt. Liu. En esperance d'avoir tout le pillage et la despouille.
    \
        In spem venire. Cic. Esperer.
    \
        In summa. Plin. iunior. En somme, Somme toute.
    \
        Hoc vix ab Apronio in summo beneficio impetratum est. Cic. Pour tout le plaisir qu'il leur eust peu faire.
    \
        In summum euadere. Liu. Au dessus, Au plus hault.
    \
        In superuacuum. Senec. En vain.
    \
        In suspenso relinquere. Plin. iunior. Laisser en doubte, et en balance, Laisser suspens, et comme entre deux fers.
    \
        In tam breui spatio. Terent. En si peu de temps.
    \
        Ista vulgo infixa sit fama in tantum, vt in maledictis, etc. Plin. Tant et si fort que, etc.
    \
        In talibus viris. Cic. De telles gens.
    \
        In te est mihi salus. Plaut. Mon aide et salut gist en toy.
    \
        In te. Plaut. Contre toy.
    \
        In tempore. Plaut. Liu. A temps, Tout à poinct, A l'heure qu'il falloit, Bien à poinct.
    \
        In tempore ipso Spes mihi sancta subuenit. Plaut. Tout à temps, Lors que besoing en estoit.
    \
        In ipso tempore eccum ipsum obuiam Chremetem. Terent. A l'heure qu'il falloit.
    \
        Studebat in coenae tempus. Plin. iunior. Jusques à ce qu'il falloit soupper.
    \
        In praesens tempus, pro Nunc. Cic. Maintenant.
    \
        In omne tempus. Cic. A tousjours et à jamais.
    \
        In tormentis esse. Plin. iunior. Estre tormenté.
    \
        In totum. Plin. iunior. Du tout, Totalement.
    \
        In tranquillo. Terent. En tranquillité, et sans plus de debat.
    \
        In transcursu. Plin. En passant.
    \
        Tractare aliquid in transitu. Quint. Legierement et en passant.
    \
        In triduo hoc. Plaut. D'ici à trois jours.
    \
        In triduo excludunt. Plin. Trois jours apres.
    \
        In turpissimis rebus habere. Caesar. Estimer entre les choses vilaines.
    \
        In tunicis albis venerunt. Plin. iun. Vestus d'habillements blancs.
    \
        In tussiendo. Plaut. En toussant.
    \
        In tuto res est. Plaut. La chose est en seureté.
    \
        In tutum eduxit legiones. Plaut. En lieu seur.
    \
        In vesperum parata. Plaut. Pour le vespre.
    \
        In via. Plaut. En chemin.
    \
        In vicem eorum succedente corporea cicatrice. Plin. En leur lieu et place.
    \
        In vicino sunt terrae. Plin. Prochaines.
    \
        In viros diuidere. Plaut. A chascun homme.
    \
        Suturae in vnguem commissae. Cels. Coustures dentelees des os de la teste, Coustures en forme d'ongles enclavez les uns dedens les autres, Assemblements ou assemblages à queue d'aronde.
    \
        In vniuersum. Quintil. En general.
    \
        In volatu. Plin. En volant.
    \
        Pessima Decemuirorum in vulgus fama est. Liu. Au grand deshonneur et reproche que le commun bailla.
    \
        In vulgus gratum. Cic. Aggreable au commun.

    Dictionarium latinogallicum > in

  • 13 asservo

    asservo, (adservo), āre, āvi, ātum - tr. - [st2]1 [-] garder, surveiller, observer, avoir l'oeil sur. [st2]2 [-] conserver, préserver.

    Dictionarium latinogallicum > asservo

  • 14 следить

    1) suivre vt; observer vt ( наблюдать); épier vt ( исподтишка); filer vt ( о сыщике)

    следи́ть глаза́ми — suivre des yeux

    следи́ть за шпио́ном — surveiller un espion

    с тех по́р я слежу́ за не́й — depuis lors, je ne la quitte pas des yeux

    2) перен. suivre vt; être au courant ( быть в курсе)

    следи́ть за успе́хами актёра — suivre les succès d'un comédien

    следи́ть за успе́хами нау́ки — suivre les progrès de la science

    следи́ть за литерату́рой — être au courant des œuvres littéraires

    он о́чень бы́стро говори́т, тру́дно следи́ть за ним — il parle très vite, on a de la peine à le suivre

    следи́ть за детьми́ — veiller sur les enfants

    следи́ть за собо́й — veiller sur soi

    следи́ть за тем, что́бы... — veiller à ce que..., voir à ce que...

    следи́ть за... — avoir l'œil [œj] sur...

    4) ( наследить) разг. laisser des traces

    следи́ть на полу́ — laisser des traces sur le plancher

    * * *
    v
    1) gener. avoir l'œil, frimer, garder, surveiller, faire attention, suivre
    3) law. filer
    4) radio. viser

    Dictionnaire russe-français universel > следить

  • 15 Wasser

    'vasər
    n
    eau f

    nah ans Wasser gebaut haben — avoir la larme facile, avoir toujours la larme à l'oeil

    mit allen Wassern gewaschen sein — être une fine mouche, être rusé comme un vieux renard

    Wasser
    Wạ sser ['vas3f3a8ceeɐ/3f3a8cee, Plural: 'vas3f3a8ceeɐ/3f3a8cee, 'vεs3f3a8ceeɐ/3f3a8cee] <-s, - oder Wạ̈sser>
    1 kein Plural eau Feminin; Beispiel: fließend Wasser eau courante; Beispiel: etwas unter Wasser setzen inonder quelque chose
    2 (euphemistisch: Urin) Beispiel: Wasser lassen uriner
    Wendungen: bis dahin fließt noch viel Wasser den Bach (umgangssprachlich) hinunter d'ici là, il coulera encore beaucoup d'eau sous les ponts; jemandem steht das Wasser bis zum Hals (umgangssprachlich) quelqu'un est dans la panade; jemandem läuft das Wasser im Mund[e] zusammen quelqu'un en a l'eau à la bouche; stille Wasser sind tief (Sprichwort) il faut se méfier de l'eau qui dort; ins Wasser fallen tomber à l'eau; mit allen Wassern gewaschen sein (umgangssprachlich) avoir plus d'un tour dans son sac; sich über Wasser halten garder la tête hors de l'eau; auch nur mit Wasser kochen (umgangssprachlich) ne pas être plus malin que les autres

    Deutsch-Französisch Wörterbuch > Wasser

См. также в других словарях:

  • garder — (gar dé) v. n. 1°   Prendre garde, avoir soin qu une chose soit évitée. •   À ces honteux moyens gardez de recourir, CORN. Rodog. III, 2. •   Mon Dieu, Éraste, gardons d être surpris ; je tremble qu on ne nous voie ensemble, MOL. M. de Pourc. I,… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • oeil — (eull, ll mouillées), au plur. YEUX (ieû ; l x se lie : des ieû z humides), s. m. 1°   L organe de la vue. 2°   Oeil nu, la vue simple. 3°   Oeil artificiel. 4°   Organe de la vue considéré comme l indice des qualités, des passions et des… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • garder — vt. ; tenir, conserver ; réserver : GARDÂ (Aillon J., Aillon V.273, Aix.017, Albanais.001, Annecy.003, Arvillard.228, Bellecombe Bauges, Billième, Bogève, Chambéry.025, Chamonix, Compôte Bauges, Cordon.083, Doucy Bauges, Giettaz, Marthod, Megève …   Dictionnaire Français-Savoyard

  • Maugrey Fol'Oeil — Personnages secondaires de l’univers de Harry Potter Les personnages secondaires de la saga Harry Potter, écrite par l écrivaine J. K. Rowling, sont nombreux et ont un rôle bien défini. Si certains sont étudiants ou professeurs, d autres sont… …   Wikipédia en Français

  • Maugrey Fol Oeil — Personnages secondaires de l’univers de Harry Potter Les personnages secondaires de la saga Harry Potter, écrite par l écrivaine J. K. Rowling, sont nombreux et ont un rôle bien défini. Si certains sont étudiants ou professeurs, d autres sont… …   Wikipédia en Français

  • Maugrey Fol oeil — Personnages secondaires de l’univers de Harry Potter Les personnages secondaires de la saga Harry Potter, écrite par l écrivaine J. K. Rowling, sont nombreux et ont un rôle bien défini. Si certains sont étudiants ou professeurs, d autres sont… …   Wikipédia en Français

  • surveiller — vt. (le lait sur le feu, les enfants, les vaches...) ; contrôler (un accès) : sorvèlyé (Chambéry 025) / î (Albanais 001c), seurvèlyé (Giettaz), survèlyé (Albertville VAU, Giettaz, Montagny Bozel) / î (Tignes) || vèlyé <veiller> (025,… …   Dictionnaire Français-Savoyard

  • Pilgrim : Par le livre et par l'épée — Pilgrim Par le livre et par l’épée Éditeur Infogrames Développeur Arxel Tribe Distributeur Infogrames Date de sortie 1997 Genre …   Wikipédia en Français

  • Jane Volturi (Twilight) — Jane est un personnage fictif des Volturi de la saga Twilight Elle fait partie du clan des Volturi, la plus puissante famille de vampires au monde. Jane et son frère jumeau Alec font partie de la garde rapprochée des trois chefs du clan, Aro,… …   Wikipédia en Français

  • vue — (vue) s. f. 1°   Étendue de ce qu on peut voir du lieu où l on est. 2°   Manière dont les objets se présentent au regard. 3°   Tableau, dessin, estampe qui représente un lieu, un palais, une ville, etc. 4°   Ce qu on voit, ce qui se présente au… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • vue — [ vy ] n. f. • XIIIe; veüe 1080; du p. p. de voir I ♦ A ♦ Action de voir. 1 ♦ Sens par lequel les stimulations lumineuses donnent naissance à des sensations spécifiques (de lumière, couleur, forme) organisées en une représentation de l espace. «… …   Encyclopédie Universelle

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»